Categorie archieven: Industriemuseum Schiedam

Broodbakkerijen

Leestijd: 4 minuten

Schiedam heeft in het verleden meerdere broodfabrieken binnen haar grenzen gehad. De twee grootste waren de bakkerijen “De Geer” en “Vlug”. Daarbuiten waren er nog een paar kleinere bakkers, waaronder “A.C.J. Scheffers” “P.L. v.d. Staaij”, die vanuit een eigen winkel leverde, maar ook brood bezorgden in de stad.

De bezorging van brood vond in geheel Schiedam plaats en een bakkerij als “De Geer” kreeg daarmee te maken met concurrentie van o.a. “M.J. Vlug” en “Van der Meer & Schoep”. Die concurrentie was nooit zo zichtbaar, als wel tijdens de invoering van de 5-daagse werkweek van de bakkerijbedrijven in 1965.

In augustus 1945 kreeg de bakkerijbranche te maken met de gewijzigde omstandigheden. Veel van haar jonge personeelsleden werden onder de wapenen geroepen. In advertenties probeerde men nieuwe personeelsleden te werven om de gaten in het personeelsbestand op te vullen. Het brood was de eerste jaren na beëindiging van WO II nog “op de bon”, veroorzaakt door grote schaarste van diverse producten, waardoor het niet mogelijk was brood op grote schaal te verkopen.

Bakkerij “De Geer”
Deze broodleverancier kwam noodgedwongen in 1940 van Rotterdam naar Schiedam. Door oorlogsgeweld was de Rotterdamse bakkerij, die gevestigd was in de Hudsonstraat, volledig verwoest. Het bedrijf vestigde zich in 1941 in een dubbel pand in het “Broersveld” 15-17. In mei 1944 vroeg de “V.O.F. Bakkerij de Geer” een Hinderwetvergunning aan voor uitbreiding van het pand op nummer 15.

Een deel van het spoorwegemplacement bij de Hudsonstraat, en verderop rechts de Spanjaardstraat, en de wijk Bospolder. (1925)
Foto: Stadsarchief Rotterdam, beeldnr. NL-RtSA_4232_XIV-219-00-03 – Fotografie: KLM Aerocarto.

Hoewel in grootte niet te vergelijken met Vlug en Van der Meer & Schoep had bakkerij “De Geer” toch een flink personeelsbestand, waardoor het mogelijk was er een Personeelsvereniging op na te houden. Deze organiseerde op 1949 een feestavond voor personeel in Café “De Seinpost” aan de “Broersvest”.

Bakkerij M.J. Vlug

De ‘Vlug-flat’ met op de begane grond de drie winkels: Patisserie, Lunchzaak en Broodzaak van M.J. Vlug. Achter de flat was de moderne en grote bakkerij van Vlug. (1961). Foto: Beeldbank Schiedam, beeldnr. 02557 – Fotografie: J.F.H. Roovers. (bewerkt)

Het conflict in 1965
In 1965 werd de 5-daagse werkweek ingevoerd. Dat leverde voor de bakkerijen, die zes dagen per weken vers brood afleverden bij de afnemers problemen op.  welke dag moest er uitvallen?  wat wilden de afnemers?  uit onderzoek bleken de afnemers (toen nog voornamelijk huisvrouwen) te kiezen voor de woensdag. Er rezen niet alleen bezwaren bij de afnemers, maar ook bij de broodbezorgers. Deze mannen werkten op provisiebasis. Ze hadden gemiddeld in die dagen 50,00 netto per week. Dat vulden ze aan met de provisie verkregen uit de broodverkoop. Een dag er tussenuit betekende toch al gauw een tientje minder inkomen per werk. Op dinsdag dubbel verkopen leverde weer problemen op met de afnemers, want dat betekende op woensdag geen vers brood.

In eerste instantie werden er proeven genomen met het uitvallen van de woensdag. Er werd dan geen brood bezorgd, maar ook niet gebakken. Echter, de collega’s van “Van der Meer & Schoep” in Rotterdam bezorgden weliswaar niet op woensdag, maar bleven wel brood bakken. Zij hadden als voordeel dat ze een groot aantal winkels hadden in de Maasstad en het dan op deze manier probeerden te compenseren. Overschotten kwamen terecht in Schiedam. 

Dat deed de Schiedamse bakkerijen besluiten geen bakloze dag in te voeren en dus de 5-daagse week te negeren. Dat pikten de broodbezorgers weer niet en zo ontstond er een arbeidsgeschil, dat soms ietwat grimmige randjes vertoonde, maar nooit leidde tot echt grote problemen. Actievoerende broodbezorgers stonden met tussenpozen bij de uitgang van de garage van “Vlug” op het Herenpad. Dat was dan op woensdag, de integraal afgesproken bakloze dag en probeerden dan collega’s die er op uit trokken de wijk in te bewegen niet op woensdag te rijden. 

De broodbezorgers van ‘De Geer’ en ‘Vlug’ stonden daar niet echt open voor, omdat hun directies proeven wilden nemen met ‘invallers’ voor de bezorging op woensdag.

De Geer lijft P.J. v.d. Staaij in
In november 1968 neemt ‘De Geer’ bakkerij v.d. Staaij over.

Fusie van De Geer en Vlug

Overname van De Geer/Vlug door de Coop in Rotterdam


Noten:
De InHaBe was een Schiedamse Industrie en Handelsbeurs, die georganiseerd werd van 1955 tot 1973. Het hoogste bezoekersaantal werd bereikt in 1971 met 12.500 bezoekers. In 1972 werd de beurs geannuleerd wegens het weinige animo van de zijde van deelnemende bedrijven. In 1973 was de laatste ‘gewone’ beurs, die de laatste jaren werd georganiseerd in de sporthal ‘Margriet’. In 1974 sloeg men over om deel te kunnen nemen als de beurs ‘Schiedam maakt het’, die in 1975 zou plaats vinden tijdens de festiviteiten van het 700-jarig bestaan van de gemeente Schiedam. Daarna viel het doek definitief. 

Bronnen:

Beeldmateriaal:
Headerfoto: Beeldbank Schiedam, beeldnr. 04212  – Fotografie: Onbekend (bewerkt)

Laatst bijgewerkt op: 19 december 2023

H.M. Karis Chocoladefabriek

Leestijd: 8 minuten

Op 29 juni 1899 meldde de Schiedamsche Courant te hebben vernomen dat op het adres Buitenhaven 90 een Chocoladefabriek zou worden gevestigd. Het pand, dat toen nog eigendom was van de firma Ingelse & Co en in vroeger jaren was gebouwd als stoombranderij door de ‘Heeren Jurriaanse’, werd gekocht door de chocoladefabrikant H.M. Karis uit Rotterdam. Het werd per 1 augustus 1899 betrokken en aangepast om te kunnen dienen als chocoladefabriek. H.M. Karis, zijn weduwe althans, kwam zelf ook over uit Rotterdam en vestigde zich aan de Tuinlaan 34 in Schiedam. Hun zoon S.J.M. Karis en zijn echtgenote (M.J.M. Kanters) vestigden zich aan de Tuinlaan 32.

Reclamemateriaal uit de Rotterdamse periode.

Het Begin
H.M. Karis (Hendrikus Marinus), was geboren 23-11-1837 in Delft. Hij was in april 1857 in het huwelijk getreden met C.M.P. van Elsenburg (25-11-1836), die woonachtig was in Amsterdam. Wanneer zij de overstap gemaakt hebben van Amsterdam naar Rotterdam is niet met zekerheid vast te stellen, maar op 19 mei van dat jaar opende hij zijn, zoals het toen nog heette in advertenties, zijn ‘Affaire‘ in Rotterdam aan de Delftschevaart 326.

In september 1858 nam Karis deel aan de ‘Tentoonstelling Van Maatschappijen van Landbouw en Nijverheid‘ in Rotterdam.  Over de presentatie en zijn getoonde producten schreef het ‘Rotterdamsch Nieuwsblad’ het volgende:
“De dessertwerken van H. M. Karis verdienen vooral de aandacht als nieuwe industrie, daar deze zaken vroeger uit Parijs ontvangen werden, doch thans hier en te Amsterdam gefabriceerd en in groote hoeveelheid naar Engeland uitgevoerd worden”.

Overzicht vanaf de Sint-Laurenskerk (1861) van het noordelijk deel van de stad met links de Delftsevaart met aan het einde de Delftsepoort, middenboven de Rotterdamse Schie, en rechts van onder naar boven de Lange Torenstraat en in het verlengde daarvan de Verlaatstraat. Verderop buiten de stadsmuren het Slagveld en de bebouwing langs de Rotterdamse Schie, de Heulbrug en enkele molens.
Foto: Stadsarchief Rotterdam, beeldnr. NL-RtSA_4232_R.I – Fotograaf: Peter Wotke.

In 1872 diende Karis een verzoek in bij de Gemeente Rotterdam voor de plaatsing van een Locomobiel (verplaatsbare 3 pk. stoommachine) in een pand aan de Verlaatstraat. In personeelsadvertenties presenteert hij het bedrijf als ‘Stoomfabriek van Suikerwerken H.M. Karis‘. In april 1883 breidde hij zijn pand aan de Delfschevaart 132 uit door een belendend pand (134) te kopen. Hij plaatste daarin een stoommachine van 30 pk. De stoommachine van 10 pk in zijn oude pand verving hij door een machine van 25 pk. Op 1 december 1884 werd zijn handelsmerk gepubliceerd in ‘De Staatscourant‘, waarin een uitvoerige beschrijving te vinden is van zijn etiketten.

Overlijden grondlegger van het bedrijf
Uit de gegevens van het Stadsarchief Rotterdam blijkt dat de heer Karis op 29 september 1886 in zijn woning in Rotterdam op 48-jarige leeftijd overleden is. Wie de bedrijfsvoering op zich nam voor het verder uitbouwen van de onderneming in Rotterdam en later in Schiedam is niet met zekerheid vast te stellen. In een krantenbericht uit het Rotterdamsch Nieuwsblad van 6 juli 1892, waarin de weduwe van H.M. Karis optrad als getuige in een rechtszaak tegen een in dienst zijnde kantoorbediende wegens fraude, werd zij vermeld als ‘enig firmant’. Wat we wel weten is, dat toen het bedrijf zich in 1900 ook in Schiedam had gevestigd, zijn weduwe en hun zoon S.J.M. Karis tekenden voor de bedrijfsvoering. Dat zijn ook de twee namen die in 1901 op officiële documenten stonden.  Op de dag dat hij overleed in 1886 waren hun twee zoons Sebastiaan John Marie (S.J.M. 13-06-1865) en Petrus Antoine (P.A. 18-06-1868) 21 en 18  jaar.

40-jarig bestaan van het bedrijf
In april 1897 vierde het bedrijf haar 40-jarig bestaan. Bij die gelegenheid werd het voltallig personeel, op dat moment 50 in getal, verzekerd tegen ongelukken op het werk en daarbuiten. 

Naar Schiedam
Er konden in Schiedam een 40 tot 50 personen te werk worden gesteld. Het bedrijf beloofde de al in Rotterdam werkende personeelsleden mee te nemen. De arbeidsplaatsen van diegenen, die vanuit Rotterdam niet meekonden of wilden, zouden worden opgevuld door personeel aangeworven in Schiedam. De Hinderwetvergunning werd op 17 augustus 1899 verleend.

In januari 1900 werd voor de eerste keer naar personeel gezocht, getuige een advertentie in de Schiedamsche Courant van 12 januari 1900. Gedurende de jaren er opvolgend werd nog een enkele keer naar extra personeel gezocht. Het assortiment van Karis werd opgenomen in het aanbod van de plaatselijke chocolaterieën.

Faillissement
Gelet op de vrij intensieve reclamecampagnes van het bedrijf in de voorbije jaren in een grote verscheidenheid van dagbladen en tijdschriften was het faillissement, uitgesproken door rechter-commissaris L. Offerhaus op 7 februari 1901 dan ook onverwacht. Het bedrijf H.M. Karis was waarschijnlijk in financiële moeilijkheden gekomen, omdat de huisbank, de Noord-Brabantse Bank, begin januari 1901 surseance van betaling moest aanvragen. Er is tevergeefs getracht door de Rotterdamse vestiging van de bank een doorstart te maken onder een andere naam. Zoals het zich laat aanzien heeft de Noord-Brabantsche Bank het Schiedamse bedrijf, evenals honderden andere bedrijven, ondernemingen en private personen in zijn val meegesleurd.

De productie werd begin januari 1901 stilgelegd en deels hervat aan het einde van de maand. Met deels bedoelde men alle afdelingen behalve de afdeling Cacao en Chocoladefabricage. Dat betekende dat de vele Chocolatiers ontslagen bleven, waaronder personeel met meer dan twintig dienstjaren. In een bestuursvergadering van de Nederl. Bond van Cacao-, Chocolade- en Suikerbewerkers, Koek- en Banketbakkers gehouden in juli 1901 besloot men de gedupeerden van o.a. H.M. Karis een eenmalige uitkering te geven van ƒ 20,00 voor gehuwden en ƒ 10,00 voor ongehuwden. 

Bij het ontslag van een van de werknemers van H.M. Karis ontstond beroering bij de Nederl. Bond van Cacao-, Chocolade- en Suikerbewerkers, Koek- en Banketbakkers. Een werknemer had tijdens de onduidelijke periode in januari 1901 werk gevonden bij een collega-bedrijf. Karis wilde hem graag behouden en haalde de man over te blijven. Twee weken erna werd hij alsnog ontslagen.  De bond sprak haar afkeuring uit over het feit dat het bedrijf niet gereageerd had op de vraag vanuit de bond om opheldering*.

Op dat moment werden de bedrijven in Rotterdam en in Schiedam gedreven door de vennoten mevrouw C.M.P. Elsenburg, weduwe van H.M. Karis en hun zoon S.J.M. Karis. Op 14 oktober 1901 begon de verkoop van de machinerieën in het pand Buitenhaven 90.

Doorstart in afgeslankte vorm
In het jaarverslag van de Vereniging ‘Schiedam Vooruit’, dat gepubliceerd werd in de ‘Nieuwe Schiedamsche Courant’ van 2 maart 1902, werd melding gemaakt van het feit dat ‘Karis’ in een kleinere setting een doorstart zou maken en behouden was gebleven voor Schiedam. 

Verhuizing naar een kleiner pand
Op 30 oktober 1902 werd door de firma H.M. Karis een Hinderwetvergunning aangevraagd voor de vestiging van een Chocolade – en Suikerwerkfabriek aan de Frankelandschelaan 24. De vergunning werd verleend op 4 december 1902. Daarop vooruitlopend kwamen we deze advertentie tegen in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 18 december 1901!

 Wie tekende voor de doorstart in de Frankelandschelaan 24 is ons niet duidelijk geworden. De firmanaam H.M. Karis bleef sinds het ontstaan van de onderneming in 1857 en na het faillissement in 1901 ongewijzigd. Het waarschijnlijkste1) is, dat dit de heer S.J.M. Karis was, zoon van de oprichter H.M. Karis.  De heer S.J.M. Karis was medefirmant van H.M. Karis, het bedrijf dat in 1900 naar Schiedam verhuisde en in 1901 failliet ging. Niet alleen het bedrijf was failliet, ook de firmanten werden failliet verklaard. Dat geeft waarschijnlijk aan, dat het krantenartikel in het bovenstaande Rotterdamsch Nieuwsblad van 18 december 1901 voorbarig was, omdat het faillissement nog niet beëindigd was. Dat faillissement werd beëindigd op 19 juni 1902. Zijn moeder, de weduwe C.M.P.  Elsenburg was op het moment van faillissement al 66 jaar.  Of ze nog deelgenomen heeft aan het bedrijf in de Frakelandschelaan is niet bekend. Wat we wel weten is dat ze in 1922 op 87-jarige leeftijd in Voorburg overleden is.

Brand bij Karis in de St.-Anna Zusterstraat!
Foto: Sociaal-Democratisch Dagblad 20-07-1926 – Fotograaf: Onbekend.

Overlijden S.J.M. Karis
De dezer dagen (14-02-1924) overleden stadgenoot, de heer S. kanis, was, gelijk ieder Schiedammer weet, in leven een bekende en geziene persoon uit de zwemsport-wereld. Ruim 30 jaar geleden was de heer kanis befaamd zwemmer, zowel op de borst- als op de rugbanen en hij heeft tal van prijzen, zowel in Nederland als in den vreemde gewonnen. Hij was in 1890 een van de leden-op-richters van de Rotterdamsche Zwemclub, waaraan hij jaren lang zijn beste krachten heeft gewijd. Te Schiedam heeft hij eveneens veel voor de ontwikkeling van de zwemsport geijverd, zowel tot vooruitgang en bloei der S.Z.C., Waarvan hij als bekwaam jurylid niet veel wedstrij-den zal hebben gemist, alsook als bestuurslid der Oranjevereniging, in welke functie hij zich vanzelfsprekend vooral voor de Watersportfeesten interesseerde. In zwemsportkringen hier en elders zal men de overledene zeker in hoge ere blijven gedenken.
Bron: Nieuwe Schiedamsche Courant 19 februari 1924

St.-Anna Zusterstraat 1
 Het bedrijf verhuisde in 1919 naar de St.-Anna Zusterstraat 1. Het was een periode waarin gezocht werd naar andere afzetkanalen en met andere producten. Karis zocht vertegenwoordigers om hun producten te verkopen in Indonesië, de voormalige kolonie Nederlands-Indië. Het bedrijf zocht ook vertegenwoordigers voor Zuid-Holland en Zuid-Limburg. Deze moesten de ‘Karis Althea hoestpastilles2)‘ bij apothekers verkopen. Een ander product, waar het bedrijf veel mee adverteerde in die periode, waren Anijs- en ‘Slemp’ pastilles3).

Daar brak in juli 1926 een uitslaande brand uit op de eerste verdieping, die door de brandweer moeilijk te blussen was. Het pand moest als verloren worden beschouwd. Van enige bedrijfsactiviteiten is nadien niets meer vernomen. De voormalige branderij werd afgebroken en op die plek werden in  1928 woonhuizen gebouwd, die er vandaag de dag nog staan.

De kinderen van S.J.M. Karis en M.J.M. Kanters
J.M. Karis (Johannes Mathijs?), geb. 3 september 1899, had een winkel in Chocoladeartikelen aan de Markt 60 in Vlaardingen. Op 6 januari 1926 werd hij failliet verklaard. Bij zijn huwelijk in Schiedam 1935 met Aaltje Roefstra stond hij ingeschreven als ‘Assuradeur’. 

H.P. M. Karis, startte een Olie en Benzinehandel onder de naam: H. P. M. KARIS en Co’s Olie- en Benzinehandel. Hij startte aan de Korte Haven 2 en verhuisde naar de Westvest in 1925. Kantoor had hij aan huis op Plein Eendragt 25. Via een tussenstop op het adres Vijgenstraat 2 verhuisde het bedrijf in 1927 naar de Aelbrachtskade 78 in Rotterdam.  Hij en zijn gezin bleven nog wel op Plein Eendragt in Schiedam wonen.

Op 27 mei 1933 werd het faillissement over zijn onderneming de N.V. voorheen H. P. M. KARIS en Co’s Olie- en Benzinehandel uitgesproken door de rechter-commissaris mr. dr. B.I. Zijlstra in Rotterdam.

Uiteindelijk komt hij in Den Haag terecht, gelet op een advertentie uit 1942 geplaatst in de Schiedamsche Courant van 11 juli 1942 n.a.v. het overlijden van zijn moeder M.J.M. Karis-Kanters.

F.J.A. Karis, geboren 23 april 1901, hield zich verre van de Chocolade. Hij trad al op de zeer jonge leeftijd van 15 jaar in dienst van Distilleerderij en Likeurstokerij Herman Jansen N.V. Op 27 mei 1966 was hij 50 jaar in dienst van dit bedrijf en werd hij onderscheiden met de zilveren eremedaille in de Orde van Oranje-Nassau. Dit werd hem uitgereikt door burgemeester Roelfsema. Zijn laatste functie was die van Eerste-Vertegenwoordiger. Hij was woonachtig in Den Haag.

Aanwinst Stedelijk Museum.
De firma H.P.M. Karis en Co., Oliehandel, heeft aan het Stedelijk Museum afgestaan een hardstenen vijzel, die het jaartal 1773 draagt en op de rand versieringen draagt in de stijl van Lodewijk XVI. De vijzel heeft gestaan in de suikerwarenfabriek van de firma Karis aan de St.-Anna Zusterstraat, die een paar jaar geleden door brand werd vernield. Waar de vijzel, die van flinke afmeting is, oorspronkelijk voor gediend heeft, is niet bekend.

 


Noten:
 1) De gedigitaliseerde adresboeken van de Gemeente Schiedam over de periode 1901-1926 spreken over A.M. Karis op het adres van de Chocoladefabriek in de Frankelandsestraat 24 en later de St.-Anna Zusterstraat 1. Echter, in de registers van de burgerlijke stand, van zowel Rotterdam als Schiedam, is een A.M. Karis niet bekend. Ook het pand aan de Frankelandschelaan 24 wordt in een document van het Gemeentearchief Schiedam niet herkend als dat daar ooit een bedrijf was gevestigd.  
2) De pastilles bestonden uit een extract van Heemst, een plant die veel voorkomt in Europa en Azië, aangelengd met veel suiker. De wetenschappelijke naam is ‘Althea officinales’ en de plant bezit medicinale bestanddelen, die al eeuwenlang gebruikt worden bij hoestklachten. Het wordt vandaag de dag nog wel verkocht via drogisterijen, maar dan als siroop.
3) Slemp is een traditioneel Nederlandse drank, die in de koude periode van het jaar vroeger veel werd gedronken. Vroeger werd slemp vaak op nieuwjaarsdag geschonken. Ina Boudier-Bakker schrijft erover dat op nieuwjaarsdag slemp werd gedronken in haar roman ‘De Klop op de Deur’  uit 1930.
Koffie en thee hebben slemp in de loop van de tijden vervangen. Het werd ook driekruidendrank genoemd. Slemp wordt ook gedronken om braakneigingen te onderdrukken (vooral ook als men teveel had gedronken). Dat was misschien ook wel de reden om slemp op nieuwjaarsdag te schenken.

Sociale Leven:
S.J.M. is actief bestuurslid geweest van de ‘Oranje Vereeniging’.
S.J.M.  Zeer geoefend zwemmer, mede-oprichter van Rotterdamse Zwemclub en jarenlang jurylid van de Schiedamsche Zwemclub.

* Bron: Orgaan van den Nederl. Bond van Cacao-, Chocolade- en Suikerbewerkers, Koek- en Banketbakkers.

Laatst bijgewerkt op: 3 augustus 2024

Zelf toevoegen ‘Industriemuseum’

Leestijd: < 1 minuut

Werk mee  aan deze website!
U kunt ook zelf meewerken aan het uitbouwen van deze website door uw gemaakte foto’s op deze pagina te uploaden. Velden met een sterretje zijn verplicht om in te vullen, maar voer s.v.p. zoveel mogelijk gegevens in om onjuistheden te voorkomen.

Waar u op moet letten!

  • Met het uploaden en het invullen van het formulier geeft u toestemming aan ons om de foto te publiceren op de website.
  • Het uploaden van een foto, waarvan u niet de maker/rechthebbende bent of die in strijd is met de auteurswet, is niet toegestaan. Uploaden van foto’s uit familie archieven is wel toegestaan.
  • U bent zelf verantwoordelijk voor uw inzending en de (mogelijke) juridische gevolgen daarvan.
  • Aangeraden wordt om niet al te kleine foto’s te uploaden.
  • Wij hebben het recht om een foto zonder opgave van redenen te weigeren voor plaatsing op de site.

Belangrijk om te weten!
Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd op de website.

    * Deze velden moeten ingevuld worden.
    *Indien u een foto opstuurt en niet de naam van de fotograaf weet, vult u in 'Onbekend'.


    Laatst bijgewerkt op: 6 januari 2024

    N.V. Maatschappij Oxygenium

    Leestijd: 3 minuten

    In de voormalige stoommolen ‘Cycloop‘ (Buitenhavenweg 46) werd in 1900 een nieuwe fabriek gevestigd. Bij akte van  30 augustus 1900 werd opgericht de ‘N.V. Maatschappij Oxygenium‘. Oprichter was D. Ris1) (Schiedam, 22 april 1864 – Schiedam, 7 juni 1929). Het pand van ‘Oxygenium’ werd verbouwd tot een fabriek voor het vervaardigen van zuurstof en waterstof. De verbouwing van het pand en de inrichting van de fabriek is verricht door de heer W. A. Hoek, architect alhier in Schiedam. De nieuwe fabriek bood meteen werk aan 15 personen. Het was het eerste bedrijf in Nederland dat zuurstof en waterstof produceerde en op dat moment het vierde bedrijf in Europa (Er was al productie in België, Zwitserland en Italië). 

    Definitief van start
    Op een aandeelhoudersvergadering belegd op 11 maart 1901 werd besloten het gebouw te kopen. Het beheer van de fabriek werd opgedragen aan de heer A. A. A. Meeuwessen. Verder werden benoemd als gedelegeerd commissaris, J. Snijders, president-commissaris, hoogleraar aan de Polytechnische school in Delft, C. van Wijk Jurriaansche, fabricagechef, J, L. Veltman, chef van exploitatie en G. Genesis, boekhouder. Op diezelfde dag werden ook de eerste flessen met zuurstof en waterstofgas gepresenteerd. In september 1901 kreeg het bedrijf een belangrijke opdracht van het Belgische ministerie van Oorlog voor de levering van flinke hoeveelheden waterstofgas. Dit moest dienen voor de vulling van ballonnen.

    Het roer moet om
    In 1903 meldde de KvK dat 50% van de productie van gassen verkocht werd aan buitenlandse afnemers. De afzet in Nederland viel lager uit dan het bedrijf eerder dacht. In 1906 pakte het bedrijf de zaken groots aan door enkele ministers en hoge ambtenaren, waaronder de commissaris van de Koningin in Zuid-Holland uit te nodigen het bedrijf te bezoeken. Men ging op de uitnodiging in. Reden voor ‘De Nieuwe Schiedamsche Courant’ daar uitgebreid verslag over te doen op 25 en 26 oktober 1906. Waarschijnlijk heeft dit vruchten afgeworpen. De KvK althans meldde over het jaar 1907 een flinke verbetering van de afzet. In 1910 wordt extra grond gehuurd van de Gemeente Schiedam naast haar complex over de gehele lengte bij een breedte van 15 meter.

    Tegenslagen
    In april 1916 dient ‘Oxygenium’ weer een aanvraag in voor een hindervergunning wegens een uitbreiding van haar machinepark. Bij de Gemeente Schiedam komen tegen de voorgenomen uitbreiding bezwaren binnen. De bezwaren komen van omliggende bedrijven, zoals Van der Elst & Co., J.A.J. Nolet, P. Loopuijt, Werf Gusto, Apollo en A. Jordaans. Ook is door 60 omwonenden bezwaar aangetekend. De ontploffingen in het bedrijf van 14 februari en 28 april 1906 baarden de indieners van de bewaarschriften zorgen. Op 3 mei 1916 vond er een vergadering plaats tussen B&W, vertegenwoordigers van de gemeente, de leiding van ‘Oxygenium’, bijgestaan door mr. A. Blau ten Cate uit Den Haag en de heer mr. Van Velzen als vertegenwoordiger van de omliggende bedrijven2).  Na alle partijen gehoord te hebben besloten B&W op 15 juni 1916, toch een vergunning af te geven voor de uitbreiding van ‘Oxygenium’. De vergunning werd verleend voor een proeftijd van een jaar. In die periode zou het bedrijf moeten omkijken naar een nieuwe locatie voor haar onderneming. In april 1917 werden voor- en tegenstanders van de uitbreiding van het bedrijf gehoord tijdens het zgn.  ‘Burengehoor’. Het lukte ‘Oxygenium’ niet om binnen die termijn van een jaar een nieuwe locatie te vinden. Het voorstel van het bedrijf, de voorlopige vergunning om te zetten in een definitieve, of de proefvergunning drie jaar te verlengen, werd door B&W op 15 mei 1917 definitief afgewezen.

    Groei
    Het bedrijf begon in 1900 met 15 personeel. Dat was anno 1918 opgelopen tot 70 man/vrouw.  De productie bedroeg in 1900 25 mzuurstof en waterstof per dag dat was in 1918 opgelopen naar 1000 mper dag. Het bedrijf was ook aan de Nieuwe Haven 51 een afdeling begonnen voor stalen plaatverwerking en autogene lasinrichting. Op werd door B&W van Schiedam gecommuniceerd dat de bepalingen voor vestiging van ‘Oxygenium’ aan de Buitenhavenweg 48-50 waren aangepast. Wat die aanpassingen betroffen werd niet bekendgemaakt. Feit is dat ‘Oxygenium’ nog jaren kon doorproduceren op de ‘verboden’ locatie. Op 6 juli 1919 kwam directeur A.A.A. Meeuwesen3) te overlijden. Hij werd opgevolgd door ir. Den Hartog. In 1921 wist branchegenoot N.V. Hoek’s Machine- en Zuurstoffabriek een meerderheidsbelang te verkrijgen binnen ‘Oxigenium’.


    Noten
    1) Hij was een zoon van E.H. Ris en C. van der Zee. Hij huwde met A.P. Rijnbende. Hij was brander en distillateur en Voorzitter Vereniging van Mouthandelaren. Hij was niet alleen oprichter van N.V. Oxygenium, maar hij was ook medeoprichter en President-commissaris van Machine- en Zuurstoffabriek ‘N.V. W.A. Hoek’. 
    2) In de Nieuwe Schiedamsche Courant van 3 mei 1916 en 4 mei 1916 is een uitgebreid verslag te lezen van deze bijeenkomst.
    3) De heer A.A.S. Meeuwessen was ook directeur van Metaalbuizenfabriek ‘Excelsior’, ook gevestigd aan de Buitenhavenweg.

    Beeldmateriaal
    Foto: De heer A.A.A. Meeuwessen – Gemeentearchief Schiedam / beeldnummer 38399 (bewerkt)

    Laatst bijgewerkt op: 6 januari 2024

    Wagenfabriek Arij Jordaans

    Leestijd: 7 minuten

    Toen er nog geen riolen waren…. Poep en vuil gingen in een ton. En de gemeentereiniging haalde de tonnen op. De fabriek van Arij Jordaans in Schiedam leverde het rollende materiaal voor gemeentewege. Sproeiwagens om het stuiven van de ongeplaveide wegen te beperken, tonnenwagens en pekelstrooiers.

    Arij Jordaans (1830-1899) leert in zijn geboorteplaats Brielle het ambacht van wagenmaker. Aanvankelijk maakt hij zich niet veel zorgen om zijn toekomst, want zijn vader is in goeden doen met enige brouwerijen en een logement, maar doordat Brielle zijn functie als voorhaven van Rotterdam verliest, komt daar de klad in. Arij is kunstzinnig, kan goed tekenen en verdient de kost met fraai houtsnijwerk op de achterkanten van boerenwagens. Hij vestigt zich met zijn vrouw Cornelia van den Band in Oudenhoorn, maar de boeren daar zijn nogal geneigd om reparaties aan hun wagens in natura te betalen. Dat zit Cornelia als zakenvrouw niet lekker. Zij neemt het initiatief om eind 1860 naar Schiedam te verhuizen, waar in jeneverindustrie beter valt te verdienen voor een wagenmaker. Ze strijken neer aan de Broersvest en hun oudste zoon Cornelis is voorbestemd om de zaak over te nemen, terwijl de jongere Arij (1868-1940) naar de officiersopleiding gaat – met de latere minister-president Colijn als dienstkameraad. Wellicht is de malaise die in de jeneverindustrie vanaf 1884 toeslaat er een oorzaak, maar het gaat niet zo goed met Cornelis in de wagenmakerij en die trekt zich terug uit de zaak. Daarop wordt Arij junior uit de officiersopleiding gehaald om, net als zijn vader, in Den Briel in de leer te gaan als wagenmaker. In Den Haag volgt hij bovendien een cursus rijtuigtekenen. Dat gaat goed: hij heeft het talent van zijn vader geërfd. Als Arij junior in april 1890 met een bokkenwagentje meedoet aan een wedstrijd voor handwerklieden levert dat een zilveren medaille op. Twee weken later staat het bekroonde wagentje te koop in de krant, en in dezelfde advertentie biedt de jonge wagenmaker een nieuwe veewagen aan. In de jeneverindustrie is geen werk meer, maar Arij ziet een nieuw gat in de markt.

    Klagende huismoeders
    Het ophalen van vuil en ontlasting was in de steden altijd een commerciële aangelegenheid, omdat poep -in houten tonnen- geld waard was als bemesting van de landbouwgrond. Met de komst van kunstmest aan het einde van de 19e eeuw is dit voordeeltje verdwenen en de bevolking in de steden groeit, en daarmee het vuilprobleem, flink door. Vandaar dat steeds meer gemeenten de reiniging in eigen hand nemen en een eigen reinigingsdiensten oprichten. Het gaat de gemeenten niet alleen om tonnenwagens. In de Apeldoornsche Courant van 18 juli 1868 vindt iemand dat de last van het stof van de wegen ondragelijk en stelt voor aan het gemeentebestuur om een sproeiwagen aan te schaffen. Een jaar later klagen huismoeders over hetzelfde probleem. De gemeenten hadden behoefte aan tonnenwagens, sproeiwagens, sneeuwschuiven, riooldoortrekmachines, haspelkarren, drenkelingenwagens, pekelstrooiers en modderkarren. En in Schiedam werden ze gebouwd.
    Met de oprichting van ‘de eerste Nederlandsche Speciaalfabriek van gemeente-reinigingsmaterieel’ in 1895 heeft Arij een schot in de roos. Minstens zo belangrijk is zijn handigheid om mee te doen aan openbare aanbestedingen. Zo haalt hij in 1903 een belangrijke klus binnen door de inschrijving op metaalwerk, ladders en wagens voor de bouw van de gemeentelijke gasfabriek in Den Haag. En in 1908 ‘wint’ hij de opdracht voor de bouw van een toestel voor het doorhalen van riolen, ten behoeve van de gemeentereiniging in Vlaardingen. Met dergelijke opdrachten is ook ‘terstond’ werk voor smidsknechten, vuurwerkers, rijtuigschilders, machinaal houtbewerkers en andere vaklieden die helpen om de fabriek op te bouwen. Die groei gaat snel.

    Kiep-vuilniswagen vervaardigd door de firma Arij Jordaans.
    Foto uit een serie t.g.v. 100 jaar stadsreiniging Schiedam. Gemeentearchief Schiedam / beeldnummer 43186

    Naar Indië
    In 1902, twee jaar na de verhuizing naar een pand aan de Westvest, wordt vergunning aangevraagd voor het plaatsen van een gasmotor van 2,5 paardenkracht voor het in beweging brengen van: één zaagmachine, twee draaibanken, een boormachine en een ventilator. Zeven jaar later is het pand te klein en verhuist Jordaans naar de voormalige kunstsmederij van de gebroeders Vincent, aan de Hoofdstraat. Op 1.650 vierkante meter liggen daar de wagenmakerij, smederij en draaierij, ververij, magazijnen, bergplaatsen, kantoren en tekenkamer. Het is dan een ‘stoomwagenfabriek’ en daarmee werd bedoeld een fabriek aangedreven op stoom. Op een foto is in een apart ketelhuis een stoommachine te zien van het formaat kleine stoomtrein, die met een stelsel van lange aandrijfriemen en poelies de machinerie in de draaierij, wagenmakerij en smederij in beweging zette. Alleen in de ververij gebeurde nog alles met de hand.
    De export komt zelfs op gang naar het Engelse Leith en Medan, Deli, Palembang en Semarang in Nederlands Indië. Sumatra Post, 27 september 1911: “Van de stoomwagenfabriek Ary Jordaans te Schiedam vernamen wij dezer dagen dat zij uit één gemeente in Indië een spoedbestelling ontving voor de levering van drie sproeiwagens. Moge de levering goed afloopen (wat van bedoelde fabriek trouwens wel te verwachten is) zoodat op dit gebied Indië steeds van de Nederlandsche fabrieken zal kunnen blijven betrekken.”
    In een raadsverslag van de gemeente Doetinchem 1912: “Laten wij er nog bijvoegen dat de vuilniskar zaterdag j.l. voor het eerst dienst deed en ook een zeer netten indruk maakte, zoodat de leverancier, de heer Ary Jordaans te Schiedam, er alle eer van heeft.” In de catalogus van dat jaar zit een indrukwekkende lijst van gemeenten waaraan Jordaans levert en aanbevelingen van burgemeesters en directeuren van gemeentereiniging. Alleen al Rotterdam neemt in twaalf jaar tijd 131 voertuigen af. In de catalogus staan meer dan vijftig gemeenten die als klant een prachtige referentie geven voor het bedrijf.
    Het gros van de voertuigen zijn modderwagens van het ‘model straatvuilwagen’ voor paardentractie. De modernste vuilniswagen was voorzien van een door Jordaans zelf uitgevonden ‘windtoestel’ om terugslaan van openstaande kleppen (door de wind) te voorkomen, de wagen kostte ƒ 580,- op vetassen en vijf-en-dertig gulden méér voor patentassen. Die uitvinding op de kleppen behelsde een ijzeren buitenregel waartegen de werkman met de vuilnisemmer drukte, daarmee ging de klep open en deze sloot vanzelf weer bij terugneming van de lege vuilnisemmer.
    Andere opdrachten zijn complexer. Zo wil Assen in 1913 een ‘inrichting voor pneumatische lediging van beerputten’, al is de gereserveerde ƒ 2.600,- niet genoeg. Jordaans vraagt ruim vijfhonderd meer. Er is een aparte gemeenteraadsvergadering voor nodig om dit goed te keuren. Het zal een stoomluchtpomp zijn geweest, een ding dat in anderhalve minuut 1.500 liter fecaliën kan verstouwen. Voor diezelfde hoeveelheid is met een handluchtpomp vijf minuten nodig, plus de inspanning van twee potige kerels. Het aardige van de handpomp is dat hij is voorzien van een veiligheids-pot met kijkglas, koperen smeerpotten en kachel tot verbranding der afgevoerde gassen.

    Reclamebiljet voor de wielbandenpers uit 1913
    Foto: hippomobielerfgoed.nl

    Hydraulische wielenpers
    In 1913 investeert de wagenfabriek in een hydraulische wielenpers. De pers was voor 12.500 franc geleverd door de Compagnie West Industrielle uit Brussel en bestond uit 15 blokken die de ijzeren wielband rondom om de velgdelen persten. Hij was oorspronkelijk voor de artillerie ontworpen. Daarmee had Jordaans een modern apparaat aangeschaft, veel Amerikaanse wagenmakers gebruikten het, zoals Studebaker. Voor de komst van die pers was het omleggen van een ijzeren band rond een wagenwiel een zwaar en lastig klusje. Dat deed de smid door de band in het smidsvuur te verhitten, met kracht om het wiel te slaan en vervolgens met koud water af te koelen. Door het afkoelen krimpt de band zichzelf vast. Bij dat proces brandt het ijzer in het hout en raakt de verf van een al geschilderd wiel beschadigd. Het is geen secuur proces.
    “Eenigste inrichting hier ten lande voor het hydraulisch vastpersen van alle soorten wielbanden in kouden toestand. Eenige voordelen zijn: zuivere ronde wielen, daardoor lichtere gang. Geen beschadigingen door vuur en water aan de wielen, zelfs niet aan het schilderwerk. Tussen banden en wielen komt geen verkoold hout. De banden krijgen grootere vastheid, dus langeren duur. Oude losse banden worden niet afgenomen, ook geen velgschroeven. Het vastpersen duurt enkele oogenblikken, men kan er even op wachten”, aldus een prachtige reclameprent in jugendstil uit 1913.
    Dat ‘eenigste’ hield niet lang stand, want ook rijtuigfabriek Spyker gebruikte zo’n bandenpers. De pers van Jordaans tot in de jaren vijftig dienst gaan doen: op warme zomerdagen stonden de groente- en bakkerswagens er nog met losse hoepels voor in de rij.

    Een rioolzuiger van de Reinigingsdienst vervaardigd door de firma Arij Jordaans.
    Foto uit een serie t.g.v. 100 jaar stadsreiniging Schiedam. Gemeentearchief Schiedam / beeldnummer 31280.

    Vijandelijke schepen
    Ondanks dat Jordaans zijn best doet om iepenhout in de omgeving op te kopen, is er in de Eerste Wereldoorlog duidelijk een schaarste aan materiaal en menig opdracht valt duurder uit dan gedacht bij de aanbesteding. Maar de gemeenten zijn coulant als Jordaans aangeeft dat de prijs van een beer- of tonnetjeswagen hoger uit gaat vallen. Een andere pluspunt is dat de oorlogsdreiging werk van het leger oplevert: de bouw van ambulances en mobiele zoeklichten. Zo’n zoeklicht bestaat uit een elektrische lamp op een telescooparm, die via een spiegel wordt gericht. Met een spiegel van 30 centimeter doorsnee kan tot anderhalve kilometer ver worden geschenen, een spiegel van één meter en koolstaven van een dubbele lengte komt tot zes kilometer ver. De lamp kan alle kanten op draaien, is door twee paarden te trekken en te gebruiken voor kustverdediging of in forten. Vijandelijke oorlogsschepen zijn hiermee een duidelijk doelwit voor de kustbatterijen.

    Personeelsfoto uit 1941 van de firma Arij Jordaans.
    Foto uit een serie t.g.v. 100 jaar stadsreiniging Schiedam. Gemeentearchief Schiedam / beeldnummer 41954.

    In de fabriek werken in oorlogstijd een kleine vijftig man. Toch laat de oorlog ook Jordaans niet onberoerd en hij is dan ook in 1919 medeoprichter, met vakbroeders als Leendert van Zevenhoven, Abram Bij ’t Vuur, Martin Oostwoud en Bastiaan Veth, van de Coöperatieve Handelsvereniging van Rijtuigfabrikanten en Wagenmakers. Om een betere positie in de markt te krijgen. Alleen inschrijven bij aanbestedingen is niet meer voldoende, zo ontdekt de marketeer in Jordaans, en hij adverteert voor zijn naamsbekendheid wekelijks in De Tijd, het Godsdienstig en Staatkundig Dagblad.
    In de jaren twintig vindt er een grote omschakeling plaats naar gemotoriseerde voertuigen, al blijft Jordaans paardenwagens aanbieden. Bij zijn overlijden in 1940 zetelt het bedrijf aan de Hoofdstraat 32-36 en het zal daarna tot 1960 voort blijven bestaan.

    Een kiepwagen met een strooimachine van J. Kamberg uit Dordrecht vervaardigd door de firma Arij Jordaans.
    Foto uit een serie t.g.v. 100 jaar stadsreiniging Schiedam. Gemeentearchief Schiedam / beeldnummer 43210.


    Bron: hippomobielerfgoed.nl
    Headerfoto: Een opname van de gebouwen van Arij Jordaans aan de zijde van de Buitenhaven, de foto is gemaakt vanaf de Hooikade in 1935 en gemaakt ter gelegenheid van ‘100 jaar Stadsreiniging Schiedam’. Het adres Hoofdstraat 34-36 was in voorgaande jaren ook het vestigingsadres geweest van Scheepswerf ‘De Lelie’ en van Kunstsmederij ‘Gebr. Vincent’. Beeldbank Schiedam: beeldnummer 35252.

    Laatst bijgewerkt op: 6 januari 2024

    N.V. De Komeet

    Leestijd: 4 minuten

    In juni 1920 kreeg de machinefabriek N.V. De Komeet een vergunning van de gemeente Schiedam om in het pand Buitenhaven 90 een machinefabriek te starten. De aanvraag was ingediend door de heer I.A. Breber, die ook een machinefabriek in 1904 had opgericht in Vlaardingen onder de naam Vlaardingse Machinefabriek Breber aan de 1e Van Leijden Gaelstraat nummer 7. De statuten voor de nieuwe onderneming in Schiedam werden gepubliceerd in de Staatscourant no. 173 in september 192o.
    ‘De Komeet’ was later een nevenbedrijf van de Koninklijke Fabriek van Melkproducten en Voedingsmiddelen „Hollandia” in Vlaardingen. Voor dit bedrijf fabriceerde ‘De Komeet’ blikken verpakkingsmiddelen. Beide ondernemingen waren onderdeel van het Zwitserse Nestlé-concern.

    Voetbalvereniging ‘V.V. De Komeet’
    In juni 1928 werd door het personeel van ‘De Komeet’ een voetbalvereniging opgericht. De eerste secretaris van de vereniging ‘V.V. De Komeet’ was de heer M. v.d. Meer. De eerste wedstrijd werd gespeeld op 6 juli 1928 tegen een elftal van Vlaardingse onderwijzers. Plaats van handeling was het terrein van de V.V. Vlaardingen in Vlaardingen-Ambacht. Op 14 maart 1929 werd in Schiedam de ‘Schiedamsche Amateur-Competitie’ opgericht. De competitie werd gevormd door voetbalverenigingen, die op zomeravonden wensten te spelen en de verenigingen moesten gevormd van personeel van kantoren, fabrieken of instellingen. Niet meer dan acht elftallen mochten aan deze competitie meedoen. Ingeschreven hadden: V.V.R. (Voetbalvereniging Roelants), P.S.V. (Politie Sport Vereeniging), Vooruit (Supportersclub van Hermes D.V.S.), S.F.C. (Standaart’s Football Club), V.V. De komeet (N.V. De Komeet) en ‘Pro Patria’ als uitzondering. ‘Pro Patria’ was een op 30 april 1920 opgerichte amateurvoetbalvereniging. Beter bekend bij de volbloed Schiedammers als PPSC (Pro Patria Stormvogels Combinatie).

    In september 1929 werd een Zaterdag-Amateurs Competitie opgericht. Alleen spelers die niet aangesloten waren bij de R.V.B. (Rotterdamse Voetbal Bond) of N.V.B (Nederlandse Voetbal Bond) waren speelgerechtigd. De competitie bestond uit: ‘V.V. De Komeet’, H.V.O. (Havenbedrijf Vlaardingen-Oost), Sunlight (Vlaardingen), B.V.A. (Bouwvakarbeiders Vlaardingen) en C.V.T. (Stoomkuiperij C. van Toor, Maassluis).

    Aan het eind van het eerste seizoen van de Zomeravond Competitie verloor de selectie van ‘De Komeet’ in een beslissingswedstrijd om het kampioenschap nipt met 1-0 van Standaart’s FC. Aan het eind van de Zomeravond Competitie van 1931 werd ‘De Komeet’ kampioen en werd het bovendien het driejarig bestaan van de Zomeravond Competitie groots gevierd in het Musis Sacrum aan de Lange Haven in Schiedam.

    Uitbreiding & Investeringen
    In juli 1929 werd via onderhandse aanbesteding de uitbreiding van het bedrijf gegund aan de heer G.A. Slavenburg voor een bedrag van ƒ15. 303,-. In december 1935 ontving de onderneming toestemming om het machinearsenaal te mogen uitbreiden met 4 elektromotoren, die op hun beurt een frais-, een slijp- en twee boormachines moesten aandrijven. In juli 1944 verleende de burgemeester van Schiedam nog een vergunning voor uitbreiding in het pand Buitenhaven 90, maar niet gespecificeerd waarvoor (Verboten?).

    Overlijden van de oprichter I.A. Kreber
    De heer Kreber overleed op 64-jarige leeftijd in zijn woonplaats Schiedam. De heer I. A. Kreber, oud-directeur van de N.V. De Komeet, fabriek voor fijnere werktuigen in Schiedam en van de N.V. Vlaardingsche machinefabriek I. A. Kreber, in Vlaardingen. Kreber, die enige jaren, nadat hij zich uit de zaken had teruggetrokken, in Schiedam woonde, werd geboren in Ridderkerk. Na eerst gewerkt te hebben in enkele fabrieken en op enkele werven in Vlissingen, Nijmegen en Rotterdam, vestigde de heer Kreber zich in 1904 in Vlaardingen, waar hij zijn eerste fabriek stichtte. In 1920 werd ‘De Komeet’ in Schiedam opgericht.

    Tafeltennisteams ‘Komeet I en II’
    In 1948 konden we lezen in het WF-Nieuws dat er een vriendschappelijke ontmoeting was geweest tussen de tafeltennisteams van WF (Wilton-Fijenoord) en De Komeet I en II. Beide ontmoetingen sloot WF af met winst.Moet foto komen!
    De sportvelden aan de Damlaan met Spelmoment uit de voetbalwedstrijd Hermes-DVS tegen Sparta op het veld aan de Damlaan (1952). Op de achtergrond molen de Vrijheid aan de Noordvest.
    Opname Gemeentearchief Schiedam / beeldnummer 19536.

    Algemene Bedrijvencompetitie na WO II.
    In 1955 werd door de Vegla (Verenigde Glasfabrieken) voor het zesde jaar op rij een bedrijfscompetitie voor Schiedam uitgeschreven. Deelnemende bedrijven waren: Fontijne, Coöperatie D.E.S., Bakkerij de Geer, De Schiedamse Cartonnagefabriek, De Komeet, Scheepswerf Ouwens, Scheepswerf Nieuwe Waterweg en een elftal van de Schiedamse Posterijen de ‘Postschutters’. Er werd gespeeld onder auspiciën van de R.V.B. (Rotterdamse Voetbal Bond) en volle medewerking werd verleend door de S.B.L.O. (Schiedamse Bond voor Lichamelijke Opvoeding). Daardoor kon de AB-competitie beschikken over de terreinen bij de Laan-Slootseweg en aan de Damlaan. In 1961 is de naam van de competitie veranderd in AB-competitie (Algemene Bedrijven Competitie). In het jaar 1961 werd er voor de laatste keer een elftal van ‘De Komeet’ ingeschreven voor de Algemene Bedrijfscompetitie.

    Brand
    In december 1954 brandde het kantoorgedeelte van de fabriek geheel uit.

    De Komeet Bedrijfsschool
    In 1957 kreeg ‘De Komeet’ als vierde bedrijf in Schiedam, na Wilton-Fijenoord, Werf Gusto en Fontijne, een eigen bedrijfsschool. Na de uitbreiding van het machinepark in 1957 werden jongens na de Lts-opleiding in dienst genomen, waar ze werden opgeleid voor het Bemeteldiploma.

    Sluiting van het bedrijf
    Eind 50er jaren werd al duidelijk dat wilde ‘De Komeet’ nog rendabel werken, er ingrijpende veranderingen zouden moeten plaatsvinden. De machines en fabrieksgebouwen waren sterk verouderd. Geld om het bedrijf te moderniseren was er niet. Besloten werd de productie te staken per 31 december 1963. Het bedrijf werd opgeheven eind 1963. Er waren nog plannen het bedrijf te verplaatsen naar het oosten van het land. Op dat moment draaide ‘De Komeet’ goed, had een goed gevulde orderportefeuille en had klandizie voornamelijk in West-Duitsland. Thomassen en Drijver uit Deventer hadden daar waarschijnlijk uit concurrentieoverwegingen geen zin in en besloten daarop de ‘marktpositie’ van ‘De Komeet’ op te kopen.  Machinepark en inventaris werden verkocht aan N.V. Thomassen en Drijver uit Deventer, onder de voorwaarde dat ‘De Komeet’ de activiteiten zou staken per 29 december 1963. De 31 medewerkers hadden hun ontslag aanvaard (Het Vrije Volk 9 oktober 1963). De vakbonden waren volledig op de hoogte gesteld. Er was voor het personeel een regeling getroffen, die door de vakbonden ‘loffelijk en bevredigend’ werd genoemd (Het Vrije Volk 17 september 1963). De 31 medewerkers (gemiddelde tijd in dienst was 10 jaar!) van het bedrijf konden ergens anders worden ondergebracht. Het bedrijfspand werd toegevoegd aan de Anker & Kettingfabriek.


    Bronnen:
    Vlaardingenonbekend.nl
    Gemeentearchief Schiedam: schiedam.courant.nu 1920

    Laatst bijgewerkt op: 6 januari 2024

    Stoommolens Schiedam

    Leestijd: 17 minuten

    Het Begin
    De jaren 1854 en 1855 kenmerkten zich door een buitengewone windstilte. De meeste branders waren genoodzaakt hun graan te laten malen door het stoomgemaal ‘De Rijsthalm’, wilden ze hun branderijen laten doorstoken. Dit leidde ertoe dat ze onderling ook zo’n gemaal lieten bouwen. Al spoedig dus verrees het stoomgemaal ‘De Draak’, daarna ‘De Dubbele Arend’, ‘De Cycloop’, ‘De Gaper’, ‘De West,” en tenslotte die van T. Melchers. In 1877 vertegenwoordigden de stoommolens een vermogen van bijna 200 paardenkracht.

    Stoommolen ‘De Rijsthalm’ (1853)

    De stoompelmolen De Rijsthalm kwam in 1853 gereed, terwijl de molen De Meiboom in 1860 tot baliehoogte werd afgebroken. Aquarel van Pieter Daniel van der Burgh.
    Foto: Beeldbank Schiedam / beeldnummer 60576 (bewerkt).

    Eigenaar: J.G. van Dusseldorp (1853)
    Adres: Buitenhavenweg
    Directeur 1878: J. Mijer
    Eigenaar 1879: N.V.
    Directeuren 1880: J. Mijer en C.H. Prins

    In de zomer van het jaar 1852 werd aan den Buitenhavenweg een begin gemaakt met de bouw van een stoom- rijst- en ruw-molen, genaamd de ‘Rijsthalm’, die op 14 januari 1853 voltooid en in werking trad. Dit, en de prima gelegenheid voor een dergelijke inrichting daar ter plaatse, trok de aandacht van vele branders, fabrikanten en kooplieden. Het was het eerste stoomgemaal in de gemeente Mathenesse. Door het aanleggen van een straatweg en het maken van een basaltkade werd in vrij korte tijd de Buitenhavenweg tot aan de Bakkershaven geheel met fabrieken en pakhuizen bebouwd.

    In 1881 had de stoommolen 17 man personeel in dienst en produceerde jaarlijks 6.500 ton ruwe rijst. In datzelfde jaar werden de statuten van de stoommolen gewijzigd, vaak een voorbode van optredende wijzigingen. Het scheen niet goed te gaan met de stoommolen. Over het jaar 1881 werden geen productiecijfers ingediend bij de Kamer van Koophandel. Waarschijnlijk om het tij ten goede te keren werd in maart 1881 een advertentie in de S. Crt. (Schiedamsche Courant) geplaatst. Het weiland achter de molen werd te huur aangeboden. De stoommolen had een bloeiend bestaan tot het moment dat de branderijen zelf stoommolens gingen bouwen en daarmee de bodem onder de ‘Rijsthalm’ weghaalden.  Haar eigen succes werd haar ondergang. In 1882 viel het doek.

    Eind december 1882 werd de stoommolen inclusief de bijgebouwen zoals opslaggebouw ‘Rangoon’ geveild. Waarschijnlijk werd de ‘Rijsthalm’ toen meteen gekocht door de wed. A.J. Beukers. In maart 1893 meldde de Nwe S. Crt (Nieuwe Schiedamsche Courant), dat de weduwe een verzoek had ingediend bij de gemeente Schiedam om de aanslag Directe Plaatselijke Belastingen (Toen al!) te schrappen over 1893 wegens de verkoop van de ‘Rijsthalm’. In de tussenliggende periode 1883-1893 is niet veel bekend van de voormalige molen. Het enige bericht over de voormalige stoommolen de ‘Rijsthalm’ dat de S. Crt. op 26 augustus 1886 waard vond tot plaatsing  was de dood van een ooievaar. De ooievaar zittend op de schoorsteen van de voormalige stoommolen zal zich waarschijnlijk verbaasd hebben over het hevige noodweer dat die dag boven Schiedam losbarstte. De grote vogel werd vol getroffen door de bliksem en werd beneden aan de schoorsteen in stukken gescheurd teruggevonden!

    In februari 1893 werden de gebouwen en terreinen van de ‘Rijsthalm’ gekocht door de distilleerderij annex branderij Joh. Kuyper &  Zn. uit Rotterdam van de wed. J.A. Beukers. De  S. Crt wist te melden, dat De Kuyper daar een distilleerderij wilde vestigen. Dat bericht werd door de Nwe S. Crt. een dag later tegengesproken. Het was ook wat voorbarig, want Joh. de Kuyper wist eigenlijk nog niet precies wat ze met de gebouwen en het terrein wilden doen. Het zou tot 1910 duren voor De Kuyper besloot de gebouwen te slopen en er een geheel nieuwe distilleerderij te bouwen. Door de aanleg van de Westzijdijk in Rotterdam verloor de distilleerderij haar ligging aan het water. In de tussentijd werd de oude stoommolen gebruikt als opslagplaats. In 1897 huurde de Schiedamsche vissersvloot, die overwinterde in de Buitenhaven een gedeelte van de ‘Rijsthalm’ als zoutopslag. In 1902 huurde het Engelse bedrijf Brice Whyte & Sons Ltd. via haar Rotterdamse vestiging Brice en Whyte de gebouwen van Joh. de Kuyper en Zn. en begon er een kuiperij. In 1910 zwelden de berichten aan, als zou Joh. de Kuyper & zn. haar nering gaan verplaatsen van Rotterdam naar de locatie van de voormalige stoommolen in Schiedam. De huur met de in het pand zittende kuiperij werd door De Kuyper werd niet verlengd. De kuiperij diende bij de gemeente Schiedam een verzoek in om haar bedrijf voort te mogen zetten op een locatie aan de Spuihaven. De Kuyper op haar beurt diende een verzoek in bij B&W van Schiedam om de knik in de weg (daar waar de twee jongens staan bij het hekje op het schilderij) voor de stoommolen te verwijderen en de vrijgekomen grond te willen aankopen. De gemeente Schiedam stemde daar mee in. In augustus 1910 begon de sloop en verdween het silhouet van de eerste stoommolen voorgoed uit het Schiedamse stadsbeeld.

    Bronnen:
    ‘Drie Eeuwen De Kuyper’ – 1995

    Beeldmateriaal:
    Reclameposter Joh. de Kuper & Zn – Stadsarchief Rotterdam – beeldnummer NL-RtSA_4006_2006-24-01
    Schiedams Vissersvloot – Gemeentearchief Schiedam – beeldnummer  32161 (bewerkt)


    ‘De Draak”’ gefotografeerd door J.F.H. Roovers in 1958.
    Foto: Beeldbank Schiedam / beeldnummer 07158 (bewerkt)

    Stoommolen ‘De Draak’ (1856)

    Eigenaar in 1855: N.V. /J.H. van Gent, H. Jansen & Co., J.J. Melchers, D. den Draak, F.H. Bussmann, F.C. Elast, L. Melchers, C Meuyer en J.A. Jansen
    Adres: Noordvestsingel 42
    Directeur 1855: D. den Draak

    Directeur 1891: J.T.J. Siemes

    De stoommolen (het was de tweede in Schiedam) ‘De Draak’ werd gebouwd niet ver van de plek waar in 1823 de windmolen ‘De Star’ in vlammen opging. Eigenlijk zou op deze plek weer een windmolen verrijzen. Een aanvraag voor de bouw van een windmolen was ingediend door de brander Hoek uit Delfshaven. Deze trok de aanvraag later in waarop J.H. van Gent zijn kans schoon zag een aanvraag in te dienen voor de bouw daar en op dat moment van een stoommolen.

    De totstandkoming van de Stoommolen
    In de Raadszitting van 24 februari 1854 werd in behandeling genomen een adres van de koopman en korenwijnstoker J. H. van Gent, daarin verzoekende afstand in eigendom van een gedeelte stadsgrond en water aan de Noordvest alhier om daarop een stoomkorenmolen te doen bouwen. Deze grond was al eerder te koop gevraagd door de brander Hoek in Delfshaven tot het bouwen van een windkorenmolen, maar later deze aanvraag tot koop van genoemd perceel grond introk. Daarom dat de heer J. H. van Gent in zijn adres nog opmerkte dat naar zijn inzien tegen het verzoek om een stoomkorenmolen te bouwen ook geen bezwaar kon bestaan als tegen het bouwen van een windkorenmolen. De adressant verlangde de bedoelde grond en water tot dat einde in eigendom te bekomen tegen de prijs, als door deskundigen zou worden geschat. Na voorlezing van het adres van de heer Van Gent kwam het echter de voorzitter voor dat de zaak niet dezelfde was, althans daar zou moeten worden onderzocht of de bouw van een stoomkorenmolen ook als die van een windkorenmolen zou kunnen worden toegestaan. Hij stelde daarom voor het ‘adres ten fine van consideraties en advies’ in te stellen in handen van de “Commissie van Fabricagie”. Zo werd besloten.

    De ‘Commissie van Fabricagie’ bracht over het verzoek van de heer J. H. van Gent haar rapport uit dat in de Raadszitting van 31 maart 1854 in behandeling werd genomen. Wij merken nog op dat de adressant bij zijn verzoek aan de Raad een schetstekening van de te bouwen stoomkorenmolen had gevoegd. In haar rapport merkte de commissie op dat ze geen overwegende gronden tot afwijzen van het verzoek had gevonden, en stelde daarom voor de benodigde grond en water tot het aangewezen einde af te staan. Besloten werd het rapport van de Commissie van Fabricagie aan te houden en ter visie op de secretarie te leggen. In de Raadszitting van 28 april 1854 —welke werd voorgezeten door de wethouder mr. K. A. Poortman, die enkele woorden wijdde aan de nagedachtenis van de overleden Burgemeester C. A. van Bol’es – kwamen en het adres van de heer J. H. van Gent en het rapport van de Commissie van Fabricagie aan de orde. De deliberaties werden geopend door enige raadsleden, die hun pro en contra over het adres en rapport uitbrachten, waarbij vooral het zwaartepunt werd gelegd op het plaatsen van een stoomwerktuig in deze nieuwe fabriek. Het slot van de discussie was dat de voorzitter nog opmerkte, voordat de aanvraag in omvraag te brengen dat aan deze aanvraag, zoals gewoonlijk, enige voorwaarden moesten opgesteld, o.a. de taxatie van de grond. De voorzitter stelde daarom voor in een volgende vergadering een definitief besluit op het gedaan verzoek te nemen.

    In de Raadszitting van 16 juni 1854 kwamen aan de orde een rapport van de Commissie van Fabricagie ten geleide, over de opname van een stuk grond, door den heer J. H. van Gent in afstand aangevraagd, gelegen aan de Noordvest, met het doel daarop een stoomkorenmolen te bouwen. De commissie stelde voor het verzoek onder zekere voorwaarden in te willigen. De voorzitter droeg daarom voor op het gedaan verzoek gunstig te beschikken en wel onder bijvoeging van de voorwaarden, welke door de commissie en de gemeentearchitect waren aangegaan. Het voorstel werd aangenomen met een meerderheid van zeven stemmen tegen een stem. Met de bouw van een stoomkorenmolen kon een begin worden gemaakt. Bij K.B. van 31 maart 1855 werd de oprichting goedgekeurd. 

    SCHIEDAM, 5 mei 1855. — De Staatscourant van heden behelst het Koninklijk besluit van 31 maart j.l no 78, waarbij bewilliging wordt verleend, tot het oprichten in Schiedam van de naamlooze vennootschap de ‘Stoomkorenmolen De Draak’, door de heeren J. H. van Gent, H. Jansen en Co., J. J. Melchers, D. den Draak, F. H. Bussmann, F. C. Elast, L. Melchers Wz., C. Meijer en J. A. Jansen. Schiedam had aldus een tweede stoomkorenmolen bekomen.

    In de eerste jaren van het bestaan van de stoommolen ‘De Draak’ werden de aandeelhoudersvergaderingen tot en met 18672), elk jaar in februari, gehouden aan de Markt ten huize van de wed. T.J.H. Engering. In het jaar 1868 werd de aandeelhoudersvergadering gehouden ten huize van de heer A. van Velzen.

    Ongelukken deden zich vaak voor
    Dat het werken in een stoommolen niet bepaald ongevaarlijk werk was mag blijken uit het volgende artikel uit de Schiedamsche Courant van 9 augustus 1879:
    — Heden morgen te 9 uren heeft in den stoomkorenmolen “De Draak” aan de Noordvest alhier een vreeselijk ongeluk plaats gehad. De in dien molen werkzaam zijnde personen bemerkende dat de machine plotseling bleef stilstaan, spoedden zich naar de machinekamer om de oorzaak hiervan te onderzoeken. Nauwelijks daar gekomen zag men den stoker, Ph. J. Rijkuiter, vreeselijk verminkt en met verbrijzelde borst in het gat liggen waar de kruk van de machine bij zijn neergaande beweging inslaat. Daar de stoker1), op het oogenblik dat hem dit ongeluk overkwam , alleen in de machinekamer was, vermoedt men dat de kruk zijn kiel heeft gevat, waardoor hij in het gat viel en bij het weder neerslaan van de kruk deze met geweldige kracht op zijn borst is nedergekomen. Terstond werd de geneeskundige hulp ingeroepen van den heer J. A. Rutschy, die echter moest constateeren, dat de ongelukkige nog slechts enkele uren kon leven. Omstreeks ten twaalf uren bezweek hij, waarna zijn lijk per ziekenmand naar zijn woning op de Achterweg werd vervoerd. Hij laat een vrouw en drie kinderen achter. —

    Stopzetten van de stoommolen
    In een inderhaast bijeengeroepen aandeelhoudersvergadering werd op 14 november 1899 besloten de stoommolen zo snel mogelijk te sluiten. De grote felle onderlinge concurrentiestrijd was de oorzaak van de sluiting. De maandag daaropvolgend werden de 17 personeelsleden ontslagen. Twee personeelsleden worden weer aangenomen, waaronder de heer F. Jordaans3) als machinist. Kort voor de sluiting werden nog drie jubilarissen herdacht dat was op 11 februari 1897 de molenaarsknecht J. van der Most met maar liefst 40 dienstjaren bij de stoommolen, op 2 februari 1897 de boekhouder E. Emond met 25 dienstjaren en op 1 maart 1898 de heer H.J. Vol baas met 25 dienstjaren.

    Nieuwe eigenaren
    In het adresboek van 1901 staat de heer M. Kranen te boek als eigenaar en gebruiker van de stoommolen. Hij heeft het pand gekocht eind december 1902 voor ƒ6.600. Hij kocht de molen voor eigen gebruik. In november 1903 adverteerde hij in de Schiedamsche Courant voor de positie van een Machinist, die ook kennis moest hebben van reparaties aan machines en pijpleidingen.

    In 1920 werd de stoommolen aangekocht door de aan de overzijde van de molen gevestigde Electrische Smederij, Machinefabriek en Ketelmakerij ‘A. van Hattem’. Het bedrijf ging de stoommolen gebruiken als opslagplaats van grote materialen.

    Noten:
    1)Zeer waarschijnlijk heeft de heer Ph. J. Rijkuiter in 1872 gereageerd op een advertentie in de Schiedamsche Courant (11 juli) waarin de stoomkorenmolen vroeg om een stoker.
    2)Op 24  juli 1867 huwde de wed. J.T.H. Engering (haar meisjesnaam was J.J. Melchers) met de heer J.D. Mijer (weduwnaar). We zien in het Jaarboek 1868 de tenaamstelling van de mouterij wijzigen van Engering wed. T.J.  in Melchers J.J..
    3)De heer F. Jordaans werd in juni 1902 benoemd door de Gemeente IJsselmonde tot Machinist van de Gasfabriek en de Drinkwaterleiding. 


    Stoommolen ‘De Dubbele Arend’ (1860)

    Ongeveer de plek, tussen de bloembakken en de slagerij, waar in het verleden stoommolen ‘De Dubbele-Arend’ stond.
    Foto: Beeldbank Schiedam / beeldnummer 02627 (bewerkt)

    Eigenaar 1860: Voogd & Co.
    Adres: Broersvest 80

    Eigenaar 1862: N.V. De Dubbele Arend  – Aandeelhouders: J.C.F. Nolet, .., ..
    Directeur 1864: P. Meijer
    Directeur 1890: J.M. Honnerlage Grete

    In 1870 werd een aanvraag ingediend voor uitbreiding van grond voor de stoommolen. Dat verzoek werd afgewezen door B&W van Schiedam. In 1876 werd de stoommolen uitgebreid met de installatie van een grote stoommachine en grotere ketel. In 1893 stopte de stoommolen met de productie.

    Na de demping van de ‘gracht’ in de Lange Kerkstraat nam het verkeer in deze straat toe. De uitgang van de Lange Kerkstraat was vrij nauw door het grote pand van de stoommolen op de kruising van Lange Kerkstraat en Broersvest. De Gemeente besloot de stoommolen te kopen en te laten slopen, zodat er een betere aansluiting werd verkregen voor het verkeer naar de Broersvest en naar de Singel. De demolitie van de stoommolen werd in 1896 gegund door B&W aan de heer C. Verbeek uit Delft voor de som van ƒ506,50. J.A.M. Jansen, de eigenaar van stoommolen ‘Nederland’ heeft nog een poging gedaan de molen te kopen, maar dat werd door de gemeente Schiedam afgewezen. Voorafgaand werd op 6 april 1896 openbaar de inboedel van de molen verkocht. De bijbehorende woning en paardenstal werden behouden en door B&W verhuurd voor ƒ270 per jaar.

    De vrijgekomen grond van de afgebroken stoommolen werd in de jaren erna regelmatig voor goed geld verhuurd aan kermisexploitanten! Zo kunnen we lezen in de Nwe. S. Crt. van 17 maart 1899 dat de grond van de voormalige stoommolen werd verpacht à raison van ƒ2.700 aan een kermisexploitant met een stoomcarrousel uit Dordrecht. De overeenkomst gold voor de duur van de kermis in 1899. Aan het eind van de Lange Kerkstraat ontstond zo na de sloop een ‘grote leegte’, die gescheiden werd door de brede uitgang van de Lange Kerkstraat naar de Broersvest. Het vormde al het ware een groot plein met het al bestaande plein voor de stomp van de vroegere windmolen ‘Oost’ aan de overzijde.

    Stoommolen ‘De Cycloop’ (1857)

    De Buitenhavensluis gezien vanaf de Voorhaven in de richting van de Buitenhavenweg (rechts) en (uiteindelijk de) Koemarkt. Rechts is zeer waarschijnlijk het hoge gebouw van Stoommolen ‘De Cycloop1‘.
    Beeldbank Schiedam / beeldnummer 32176 (bewerkt).

    Eigenaar in 1860: C. Nolet
    Adres: Buitenhavenweg

    Eigenaren 1867: C. Nolet en Driessen
    Directeur 1878: A.H. Ris

    Loongolf
    In juli 1896 werden de lonen aangepast door de gemeente voor personeel bij de drinkwaterleiding en de gasfabriek. Om de problemen waarschijnlijk voor te blijven werden door de directies van de stoommolens ‘Nederland’ en ‘Cycloop’ uit eigener beweging opgetrokken. Onderknechten kregen vanaf die datum ƒ12 per week en een Meesterknecht ƒ13,50. De Directie van de ‘Draak’ ging daar voor een gedeelte in mee, maar bleef bij de Meesterknechts hangen op ƒ13. Dit was tegen de zin van alle knechts van alle drie de stoommolens. De molenaarsknechts belegden daarom op zondagavond 26 juli 1896 om 19:30 uur een vergadering in het ‘Gildehuis’ van de R.K Volksbond. De knechts besloten die avond tot de oprichting van de Afdeeling Molenaarsknechts der Bondsafdeling. Er vond diezelfde avond een schaduwvergadering plaats van molenaarsknechts in een uitgebroken branderij op de hoek van de Bokkensteeg aan de Lange Haven. Deze vergadering had vooral ten doel propaganda voor de Nieuwe Nederlandsche Bootwerkersbond, die volgens haar woordvoerders voor de werkman werkte, terwijl de Volksbond alleen maar het belang der patroons op het oog had. Er werd door de laatstgenoemde vergadering besloten nog een werkdag te wachten op antwoord van de directie van de ‘Draak’ voordat tot staking werd overgegaan.

    Via een advertentie in de Nieuwe Schiedamsche Courant van 24 september  1899 wordt de paardenstal en het daarbij behorende koetsiershuis te huur aangeboden. De stoommolen werd in 1901 verkocht aan de N.V. Oxygenium, die in het pand een fabriek vestigde voor zuurstof en waterstof.


    Stoommolen ‘De Gaper’ (1866)

    Een luchtopname van een deel van de ‘Westvest’. De openplek aan de waterkant laat zien waar vroeger de molen en later de stoommolen ‘De Gaper’ stonden. De geopende brug is de buiten gebruik gestelde noodbrug, die in gebruik was tot 1939 bij de bouw van de ‘Oranjebrug’ (niet op de foto).
    Foto: Beeldbank Schiedam / beeldnummer 11706.

    Adres: Westvest
    Eigenaar: H. Braat

    De windmolen ‘De Gaper’ brandde volledig uit op zondagavond 24 januari 1864. Deze molen, eigendom van de heer H. Braat, die een stuk kleiner was dan de meeste Schiedamse molens, stond met zijn wiekenkruis naar de Nieuwe Haven gericht.

    Gelukkig maar, want ongeveer 2 uur na het begin van de brand stortte het wiekenkruis naar beneden. De financiële schade voor de heer Braat was groot, omdat de molen laag verzekerd was. De brand was ontstaan door broeiing van het opgeslagen graan. ‘De Gaper’ werd vervangen door een stoommolen met dezelfde naam. Er rustte geen zegen op de naam ‘De Gaper’. Ook de gelijknamige stoommolen ging op 22 maart 1876 geheel in vlammen op. De stoommolen is nooit herbouwd.  De gevelsteen van de oude windmolen ‘De Gaper’ is ingemetseld in de molen ‘De Palmboom’. In 1877 diende J. Hoek een aanvraag in voor een Hinderwetvergunning om op die plek een Branderij te mogen starten.


    Stoommolen ‘Nederland’ (1892)

    Hoek Nieuwe Haven – Schoolstraat. In 1904 ging de stoommolen door broei op de zolder in vlammen op.
    Beeldbank Schiedam / beeldnummer 33018 (bewerkt).

    Directeur 1892: J.A.M. Jansen
    Adres: Nieuwe Haven 105-107-109
    Commissarissen: Joh. Th. Bertels en Petrus Can. M. Jansen

    Eigenaar 1892: N.V. 
    Aangekocht in 1894 stoommolen ‘De Dubbele Arend’.

    Omstreeks 1870 stonden op de hoek Nieuwe Haven – Schoolstraat drie branderijen, die ressorteerden onder Wijk G. In 1896 werden de wijken met haar nummers vervangen door huisnummers. Zo werden de adressen Wijk G no. 198, 198a en 199 vervangen door Nieuwe Haven no. 105, 107 en 109. De voormalige branderij op no. 105 werd omgebouwd tot kantoor, en de voormalige branderij op no. 107 tot stoommolen. De branderij op nummer 109 bleef een branderij en was eigendom van de firma P. Melchers. Halverwege 1892 werd de molen in bedrijf gesteld.

    De stoommolen ‘Nederland was een van de jongste stoommolens van Schiedam. Directeur van deze stoommolen was de heer J.A.M. Jansen (5 maart 1867- 20 april 19401)). De akte van oprichting van de Naamloze Vennootschap ‘De Stoommolen Nederland’ luidde als volgt; Bij Koninklijk Besluit, van 18 December 1891, no. 19 werd de oprichting van de N.V. De Stoommolen ‘Nederland’ gevestigd in Schiedam goedgekeurd. De oprichting werd bevestigd door een akte op 31 december 1891 door de in Schiedam gevestigde Notaris H. M. C. Poortman. Als vennoten van deze N.V. werden in de akte genoemd de heren Job. Ant. M. Jansen, zonder beroep, als directeur, Joh. Th. Bertels, brander en Petrus Can. M. Jansen ook zonder beroep, beiden als commissarissen. Allen woonden in Schiedam. Het kapitaal van de N.V. bedroeg ƒ40.000 verdeeld over 40 aandelen van ƒ1000 waarvan elk van de vennoten tien aandelen had, terwijl de resterende tien aandelen binnen de tijd van zes maanden moesten zijn volgestort.

    Het doel van de N.V. De Stoommolen ‘Nederland’ was: het malen van graan, peulvruchten enz. en het drijven van de daarmee in verband staande handel (volgens de Staatscourant van 1892, no. 29). Kort na de oprichting van de N.V. De Stoommolen ‘Nederland’ werd aan de commissaris van de Koningin in de provincie Zuid-Holland het verzoek gedaan om toestemming tot plaatsing van een stoomketel in de nieuw op te richten meelfabriek. Dit verzoek werd doorgezonden aan B&W van Schiedam om advies. Drie maanden later verscheen in de plaatselijke dagbladen in Schiedam het volgend bericht: Burgemeester en Wethouders van Schiedam geven kennis aan de ingezetenen dat vergunning is verleend: aan den Directeur der naamlozen vennootschap „De Stoommolen Nederland” en Zijne rechtverkrijgenden tot uitbreiding van een stoommolen, staande aan den Nieuwen Havenweg alhier, Wijk G no. 198 a, kadaster sectie M no. 339, door plaatsing van een stoomwerktuig van 20 paardenkracht en ketel met een verwarmingsoppervlak van 100 m2. Mogelijk is na de plaatsing van bovengenoemd stoomwerktuig de nieuwe stoommolen omstreeks augustus 1892 in werking gesteld. Deze stoommolen ‘Nederland’ was naar de nieuwste eisen ingericht. Maar hoewel de stoommolen naar de nieuwste eisen van de tijd ingericht was, breidde de productie zich niet zo uit, zoals de vennoten zich dit hadden voorgesteld.

    Rampjaar 1895
    Het jaar 1895 was een rampjaar voor de stoommolen ‘Nederland’. In de morgen van 28 juni 1895 werd deze molen geheel in as gelegd. Van deze brand volgt hieronder het verslag:
    Hedenochtend (28 Juni 1895) omstreeks negen ure werden Schiedams ingezetenen opnieuw opgeschrikt door het onheilspellend gelui der brandklok. Het bleek spoedig dat er, waarschijnlijk door het ontploffen van stuifmeel, brand ontstaan was in den stoomkorenmolen ‘Nederland’ aan de Nieuwe Haven. Zodra de vlam zich vertoonde, werden door het personeel van den molen pogingen tot blusschen aangewend. Het bleek echter weldra onmogelijk met het water uit de leiding het vernielend element te keeren. Zoo snel verspreidden zich de vlammen, dat de werklieden in allerijl het brandend perceel moesten verlaten; de machinist wist echter nog met levensgevaar, het vuur uit den ketel te halen en den stoom uit te laten. Bij het uitlaten, van den stoom werd zulk een geweldige kracht ontwikkeld dat aan de zijde van de Nieuwe Haven een paar gaten in den grond zijn geslagen.
    In datzelfde jaar werd door J.A.M. Jansen de heer J. Wouterlood aangesteld als bouwkundige met de opdracht de stoommolen ‘Nederland’ te herbouwen. De aanbesteding, die Wouterlood uitschreef voor herbouw, werd gegund aan de laagste inschrijver van drie binnengekomen offertes. De laagste inschrijver was J. Pinster met ƒ12.384,75. Na gereedkomen van de wederopbouw in 1896 vermaalde de stoommolen in het eerste jaar 2000 ton graan.

    De Molen, die op de hoek stond van de Schoolstraat – Nieuwe Haven, is in 1904 voor de tweede keer geheel afgebrand. De overblijfselen van de stoommolen werden enige dagen na de brand overdekt met een kap en de molen kocht een locomobiel van 10 pk, zodat de stoommolen weer snel de productie kon beginnen. Eind 1904 was de stoommolen herbouwd en was groter en uitgebreider dan de oude. Aan de kant van de Nieuwe Haven was een smal hoog gebouw verrezen dat als elevator dienst deed.

    Faillissement
    Op 15 maart 1907 werd de stoommolen ‘Nederland’ Failliet verklaard en werd door de Arrondissementsrechtbank in Rotterdam de heer tot curator benoemd.

    Uitbreiding
    In mei 1910 kocht J.A.M. Jansen de naast de stoommolen ‘Nederland’ gelegen branderij New York (Nieuwe Haven 109) van P. Melchers. Ook het daarnaast gelegen woonhuis van J.T.J. Melchers (Nieuwe Haven 111) en het daarnaast gelegen pand Nieuwe Haven 113 van mevrouw A. Zoetmulder, die te kennen had gegeven op korte termijn de stad Schiedam te zullen verlaten. Jansen wilde die panden verbouwen en daarin de N.V. De Nederlansche Oliefabrieken starten. Om daar een Hinderwetvergunning voor af te geven had B&W van Schiedam een reis naar Keulen gemaakt om een vergelijkbare fabriek te bezichtigen. B&W was bang voor gevaarlijke walmen. Dat bleek niet het geval. In september 1910 werd de gehele inventaris van branderij New York te koop aangeboden en kon de verbouw van de panden beginnen. De fabriekshallen werden voorzien van machinerieën geleverd door de Utrechtse Machinefabriek Frans Smulders (een broer van A.F. Smulders, de oprichter van Werf Gusto in Schiedam).

    Wijziging statuten stoommolen ‘Nederland’.
    Doel: het exploiteren van een of meer stoommolens, het malen van granen en andere artikelen, het uitoefenen van zodanige nevenbedrijven, waartoe de algemene vergadering zal besluiten. Handel in veekoeken en andere artikelen, het deelnemen in af samenwerken met andere vennootschappen, firma’s, coöperaties of personen tot soortgelijk doel, met alles wat tot een en ander, in de ruimste zin genomen, kan gerekend worden te behoren. Alle handelingen, die daaraan bevorderlijk kunnen zijn, speciaal ook het voortzetten en uitbreiden van het bedrijf, tot dusver door de heer J. A. M. Jansen uitgeoefend. Duur: tot 31 December 1935.
    Het werd een tweehoofdige directie, bestaande uit J.A.M. Jansen en de Hagenaar H. Bemelmans. De laatste meerde in 1911 zijn in het oog springende jacht ‘De Vliegende Hollander’ af aan de kade van de Nieuwe Haven tegenover stoommolen ‘Nederland’.

    Coöperatieve Veevoederfabriek en Olieslagerij
    In oktober 1911 werd het bedrijf opgekocht door een Hypothecaire lening door de Coöperatieve Veevoederfabriek en Olieslagerij.

    1) J.A.M. Jansen bezat ook nog een stoombranderij aan de Buitenhaven in Schiedam.


    Stoommolen ‘De West’

    De Nieuwe Haven vanaf de kop bij de Vlaardingerdijk. Links de tuin van de directie van Gemeentewerken, daarachter de houtloods en stoommolen De West, daarachter molen De Walvisch, beide gelegen aan de Westvest.
    Foto Beeldbank Schiedam / beeldnummer 00216.

    Eigenaar 1871: N.V.
    Adres: Westvest

    Directeur 1889: T.P. Jansen

    Op 16 maart 1912 werd de stoommolen ‘De West’ ontbonden. De heer J.M.H. Bemelmans werd tot curator benoemd.


    Noten:
    1)Op 19 juni 1900 vond er in gebouw Musis Sacrum een bijeenkomst plaats van de Brandersbond. Een 140 personen had gehoor gegeven aan de uitnodiging deze bijeenkomst bij te wonen. Ook B&W van Schiedam was uitgenodigd en had de uitnodiging aanvaard. Centraal stond het thema ‘Suikerbescherming en Graanstokerijen’. Na de opening door de voorzitter M. Kranen (eigenaar van o.a. Gistfabriek ‘De Atlas’ en van de stoommolen ‘De Draak’) gaf hij het woord aan de heer Herman Jansen, die de avond vulde met zijn voordracht. Het is interessant het krantenbericht te lezen, dat opgemaakt is door Nieuwe Schiedamsche Courant over deze avond. De mening van de Branders en Gistfabrikanten over de teloorgang van de branderijen staat haaks op de meningen van economen en geschiedschrijvers van na WO II. Lees hier het complete krantenartikel.

    Bronnen:
    Schiedam in de Tweede Helft van de Negentiende Eeuw: Dr. H. Schmitz; N.V. Drukkerij ‘De Eendracht’ Schiedam (1962)
    Drie Eeuwen De Kuyper: K.E. Sluyterman & H.H. Vleesenbeek pagina 23-24 (1995)

    Laatst bijgewerkt op: 7 augustus 2024