De emmerbaggermolen vindt zijn oorsprong in het baggerwiel van Leonardo da Vinci, dat niets anders was dan een tussen twee bootjes aan een as bevestigd kruis met vier gelijke benen. Aan ieder been was een schepje bevestigd, Wanneer het kruis rondwentelde, kwamen de schepjes achtereenvolgens in de bodem, draaien gevuld omhoog om bij het weer dalen na het hoogtepunt hun inhoud te ledigen in een vletje, dat achter het baggerwiel aandreef.
De volgende stap in de richting van de baggermolen was de bekkende Amsterdamse moddermolen, waarvan U in één der komende nummers van “Het Zeskant” een beschrijving zult vinden. Dit houten werktuig . vertoonde ook uiterlijk al veel gelijkenis inet de ons bekende baggermolen. De emmerbaggermolen zelf is thans ruim een eeuw oud en het grondprincipe heeft in die tijd weinig verandering ondergaan. De meest voorkomende stationnaire baggermolen heeft een langwerpig ponton met rechte hoeken. In het midden op de ponton staat een constructie, de hoofdbok, waaraan de emmerladder is opgehangen. De beun, (dat is een langwerpige uitsnijding in de ponton) geeft de emmerladder gelegenheid om de bodem te bereiken, Boven de beun staat de ladderlierstok, waaraan het ondereinde van de ladder is opgehangen met kabels. Een lier, die de kabels viert of intrekt, zorgt voor het ophalen en neerlaten van de emmerladder en regelt zodoende de baggerdiepte.
De emmerladder zelf is een stalen geraamte, waar overheen de emmerketting zich beweegt. Op de ladder zitten daartoe een aantal leirollen. De emmerketting bestaat uit een aantal aan elkaar geschakelde emmers, meestal met tussenschalmen. Bij de tinmolens en rotsmolens zijn de emmers echter direct aan elkaar verbonden. De emmerketting wordt aan de bovenzijde van de emmerladder omhoog getrokken door een draaiend vierkant of vijfkant, dat bovenop de hoofdbok is opgesteld. Dit vijfkant wordt aangedreven door de hoofdmachine of electromotor.
Dit vierkant of vijfkant, ook wel boventuimelaar genoemd, vat een emmer aan en kiept hem, al doortrekkende, om. De inhoud welke de emmer heeft verkregen bij het in de grond happen aan het ondereinde van de emmerladder, wordt nu uitgeschut in de centrale stortbak en belandt via de stortgoot in de transportbak, een soort van open praam, welke langszij ligt. Gedurende het baggeren beschrijft het ondereinde van de emmerladder een zijwaartse beweging over de rivierbodem. Dit wordt mogelijk gemaakt door de zgn. verhaallieren. De baggermolen ligt meestal verankerd aan zes kabels, die naar de verhaallieren geleid worden. Door deze ankerkabels in te trekken of te vieren vanaf de lieren, waarbij de bakboordlier het tegenovergestelde doet van de stuurboordlier, beweegt het schip en dus ook het ondereinde van de emmerladder zich van de ene zijde naar de andere. Op dezelfde wijze worden voor- en achterwaartse bewegingen uitgevoerd met de voor- en achterdraden. Zodoende is het mogelijk een bepaald bodemoppervlak systematisch af te baggeren.
bron: I.H.C. Het Zeskant juli 1952
foto boven: “Sebou”, Bnr. 575 (1928)
Stichting Erfgoed Werf Gusto 2019
Laatst bijgewerkt op: 5 februari 2019