Categorie archieven: Industriemuseum Schiedam

N.V. Nema Vlakglasfabriek

Leestijd: 9 minuten

De N.V. Ned. Machinale Glasindustrie
Op zondag 1 januari 2023 ging bij de televisiezender NPO 1 de Nederlandse tv-serie ‘De Stamhouder’ in première. Deze uit acht afleveringen bestaande familiekroniek, is een verfilming van het gelijknamige boek, dat in 2014 werd uitgegeven door Prometheus (2014). De schrijver van het boek, was de op 13 april 1944 in Poznan geboren Alexander Münninghoff. De televisieserie begint op het moment dat hij zijn grote liefde Ellen in een Haagse dancing voor het eerst ontmoet in 1969. Bij haar bezoek aan zijn kamer diezelfde avond, hij woonde in bij zijn oma Erica von Schuhmacher, ontdekt zij een mooi vormgegeven whiskyfles met daarin een hakenkruis gegraveerd. Vanaf dat moment maakt de kijker via flashbacks kennis met de familie van Alexander. Een centrale plaats in dat geheel nemen zijn vader Frans en zijn opa Joan in. De laatstgenoemde voor Schiedam geen onbekende, zoals later zal blijken. Zijn vader Frans als soldaat bij de SS en zijn opa Joan als slimme industrieel. De laatste was zeer succesvol als zakenman in Letland waar de familie woonde tot het uitbreken van de oorlog. In Nederland, waarheen de complete familie vluchtte, ging hij als geslaagd zakenman op dezelfde voet verder met de bezetters en als het hem uitkwam ook met de geallieerden. Op deze wijze vergaarde hij een fortuin.

Geïnteresseerde kijkers van de serie, die daarna het boek bestellen krijgen nog meer inzage over het reilen en zeilen van de familie Münninghoff. Het meest in het oogspringend voor de Schiedammers onder ons was het oprichten van de glasfabriek ‘NEMA’ in 1946 door de miljonair J.M.J Münninghoff uit Voorburg (de opa van de schrijver van het boek). Het bedrijf vestigde zich aan de Havendijk 25 in het voormalige pand van W. Hasekamp & Co.

Op het moment, dat bij directieleden en sommige medewerkers van Werf Gusto, in oktober 1947 dagvaardigingen op de mat vielen om te verschijnen voor de Bijzondere Rechtbank Rotterdam/Den Haag inzake vermeende economische collaboratie met de Duitse bezettingsmacht, had diezelfde rechtbank de naam van Frans Münninghoff (tijdens de oorlog vrijwillig getekend bij de SS) al gezuiverd van alle blaam. Zijn vader Joan Münninghoff, miljonair geworden door zijn handel en wandel tijdens WO II werd door de Gemeente Schiedam bij het aanvragen van een vergunning voor het opzetten van zijn bedrijf aan de Havendijk ogenschijnlijk geen strobreed in de weg gelegd. Alexander Münninghoff schrijver van het boek en kleinzoon van Joan Münninghoff spreekt in zijn boek dan ook verwondering uit over de beslissingen van de Bijzondere Rechtbank met betrekking tot zijn vader Frans. Waarschijnlijk hebben de grote invloed en belangrijke connecties van zijn opa Joan binnen Katholiek bestuurlijk Nederland ervoor gezorgd, dat zijn vader Frans, met medeweten van het Bijzondere Gerechtshof, zich ondanks zijn besmet SS verleden zich in Nederland vrijelijk kon vestigen.

Het volgen van zijn vader Frans en Alexander zelf is in de context van dit artikel niet zo interessant. Voor de geschiedenis van de stad Schiedam is de opa Joan Münninghoff een veel interessantere figuur om te volgen. Münninghoff, van geboorte Nederlander, vergaarde zijn kapitaal in Letland voor 1940. Tijdens het uitbreken van WO II vertrok hij met zijn gezin naar Nederland en nam in 1939 zijn intrek in villa ‘Bella Vista’ in de gemeente Voorburg.

Joannes Münnighoff
Joannes Münninghoff emigreerde tijdens het interbellum naar Letland. Door zijn scherpe zakeninstinct, maar ook door een aantal schimmige praktijken, wist hij hier meerdere succesvolle bedrijven te starten. In 1939 week de familie Münninghoff uit naar Nederland wegens de op handen zijnde inlijving van Letland bij de Sovjet-Unie. Ook hier wist hij al snel weer een florerend zakenimperium op te bouwen, dit ondanks, of beter gezegd dankzij de oorlog. Joannes zelf koos geen kant en probeerde zo goed mogelijk tussen de strijdende partijen heen te laveren. Na de oorlog vestigde de familie zich definitief in Nederland. Nadat Joannes overleed werd zijn zakenimperium verdeeld over zijn drie zoons. Die het met meer of minder succes voortzetten.

Schiedam maakte voor het eerst kennis met de firma N.V. Nema Glasfabriek op 19 september 1946. In de Nieuwe Schiedamsche Courant verschijnt een kleine advertentie, waarin een pension wordt gevraagd voor een heer gedurende 4-5 maanden. Het pand, Havendijk 25 dat genoemd werd in de advertentie, is het adres van de voormalige glasblazerij en jeneverstokerij van Hasekamp & Co. Op dat moment heeft de Gemeente Schiedam al een onteigeningsprocedure (daartoe gemachtigd door de overheid in 1945) in gang gezet voor alle terreinen tussen de Havendijk en de Maaskade voor de toekomstige realisatie van het Wandelgebied ‘Maasboulevard’. De onteigeningsprocedure, die eigenlijk al was opgestart voor WO II, liep in die oorlogsperiode ernstige vertraging op.

De heer Hasekamp, die op de hoogte was van de onteigeningsplannen van zijn terreinen, maakte zich sterk voor de vestiging van de N.V. Nema in zijn oude, al tientallen jaren leegstaande fabriekspanden aan de Havendijk. De kans dat de gemeente Schiedam over stag zou gaan was groot, daar de glasfabriek vensterglas (vlakglas) zou gaan produceren, waar een nijpend tekort aan was zo kort na de oorlog. De N.V. Nema zou ook het enige bedrijf zijn binnen Nederland, dat dit zou kunnen produceren.  Het nadeel voor de Gemeente Schiedam school in het feit, dat verhuring van de grond en het fabriekspand 10 jaar zou duren, wat tot een aanzienlijk opdrijven van de onteigeningskosten zou leiden voor de gemeente Schiedam. Schiedam zat klem. Aan de ene kant wilde zij als gemeente niet het stempel opgedrukt krijgen de wederopbouw te belemmeren.  Anderzijds wilde zij de beloften gedaan aan de wijk de Gorzen met betrekking tot uitbreiding van de recreatiemogelijkheden nakomen. Want het ‘Sterrebos en het ‘Volkspark’ hadden erg te lijden gehad van de toenemende industrialisatie in Schiedam.

Het kostte veel kostbare tijd aan overleg tussen de gemeente Schiedam en de betrokken ministeries. De uitkomst van dat overleg was, dat de gemeente Schiedam de onteigende grond voor een periode van 10 jaar aan de N.V. Nema zou verhuren. Men achtte de behoefte aan vensterglas na 10 jaar gering, vandaar de termijn van 10 jaar. Na deze periode zou de grond overgedragen worden door de N.V. Nema aan de gemeente Schiedam. De N.V. Nema zou per jaar ƒ15.000,- aan huur betalen.  Op 11 december 1946 kwam de gemeente Schiedam in het bezit van de gronden van W. Hasekamp & Co en betaalde daar ƒ300.000,- voor. De rest van de grondonteigening tussen Havendijk en Maaskade gaf geen problemen, zodat Schiedam een begin kon maken met de aanleg van de ‘Maasboulevard’. Tot zover geen vuiltje aan de lucht.

Dat vuiltje aan de lucht verscheen in september 1947 in de vorm van een aantal in Schiedam te werk gestelde Belgen met verstand van het maken van vensterglas. Deze mensen werden door de N.V. Nema in België geronseld. De Belgen hadden per definitie de meeste knowhow op het gebied van de productie van vensterglas. Zij waren tot 1946 het enige land binnen Europa, dat vlakglas op grote schaal produceerde. Het ‘weghalen’ van deze vakmensen uit België zette flink wat kwaad bloed bij onze zuiderburen. Dit zou later waarschijnlijk hebben geleid tot een ‘explosie in de fabriek en in de gemeentepolitiek’.  Deze ‘arbeidsmigranten’ werden gehuisvest op het terrein aan de Havendijk. De N.V. Nema had bij de gemeente Schiedam een vergunning aangevraagd voor de bouw van vijf woningen op het terrein aan de Havendijk. Die werd prompt geweigerd, omdat het onteigend terrein betrof. De N.V. Nema had daar geen boodschap aan en was, vooruitlopend op de beslissing van de gemeente Schiedam,  al met de bouw begonnen. De N.V. Nema ging in beroep tegen de negatieve beslissing. Op 4 november 1947 meldde de Nieuwe Schiedamsche Courant, dat na ampele overwegingen alsnog een bouwvergunning werd afgegeven voor de vijf dienstwoningen, met dien verstande dat zij aan het einde van de termijn van 10 jaar zouden worden afgebroken.

Lang is er gesproken over de bouw van deze woningen, die zonder vergunning werden gebouwd, waarvoor B. en W. geen toestemming wensten te geven. De commissie van de Bouwverordening, na het beroep van de ‘Nema-glas` hiertegen, echter wel. De meningen in alle raadsfracties liepen hierover nogal uiteen. Alleen de K.V.P.-fractie met wethouder Albert, toonde zich op overigens zeer zwakke gronden in haar geheel voor verlening van de toestemming, evenals de communisten, die bij de stemming tenslotte de doorslag bleken te geven. Met 19 tegen 12 stemmen werd het voorstel van de commissie aangenomen.

De commissie, die de aanvraag voor de bouw van de vijf dienstwoningen had bestudeerd, kwam tot de verrassende conclusie dat de bouw moest worden goedgekeurd. Het feit, dat men al voor toestemming begonnen was met de bouw en het feit dat er niet volgens de ingediende tekeningen werd gewerkt, wuifde de commissie weg met argumenten, als zou de bouw al te vergevorderd zijn. De kwestie van het bouwen zou berusten op een stilzwijgende afspraak met het Gemeentebestuur. De afwijzing in eerste instantie zou berusten op de vraag, of de Belgische arbeiders noodzakelijk waren.

Het drama begin januari 1948
Per 15 januari werd voor alle ingehuurde werknemers, 180 in getal, ontslag aangevraagd bij  het Gemeentelijk Arbeidsbureau. De aanvraag werd ingediend wegens het stilleggen van de productie. Dit laatste als direct gevolg van de geëxplodeerde  glasoven1). Die oven had Hasekamp omstreeks 1918 laten bouwen met de intentie er flessen te produceren. Kort na gereedkomen van de fabriekshal met oven stortte de ‘flessenmarkt’ volledig in. Het was niet mogelijk er een rendabel onderdeel van W. Hasekamp & Co. van te maken. De fabriek en de ovens werden kort daarna buiten gebruik gesteld. Tot na WO II er plots een grote behoefte bestond aan vlakglas voor vensters. Met de stuwende hulp van de toenmalige minister van Economische Zaken J. Vos2) bond Münninghoff de strijd aan met het Gemeentebestuur van Schiedam om de oude leegstaande fabriek van Hasekamp daarvoor te gebruiken. Münninghoff kwam als winnaar uit de ‘strijd’ en op een mooie dag in mei 1947 konden verschrikte omwonenden de vuren zien branden in de fabriek die tot dat moment als een soort spookfabriek fungeerde. Menig kind had in zijn jeugd in de ‘spookfabriek gespeeld’.

Na het leeghakken van de ovens vol glas en het herstel scheen de productie te lukken. Het vlakglas, dat werd afgeleverd was wel niet geschikt voor ramen, maar de glastuinbouw was er blij mee. De tweede strijd van de N.V. Nema met de gemeente Schiedam was toen al begonnen in verband met de illegale bouw van dienstwoningen voor de Belgische werknemers, die de ovens moesten stoken. Het overgrote deel van het uitvoerend personeel bestond uit Tsjechen met een ietwat ‘bedenkelijke’ reputatie. De storm, die ontstond bij de illegale bouw van de woningen, was nog maar net gaan liggen of Münninghoff besloot de productie van vlakglas  stil te leggen. Het bedrijf hield 30 werknemers onder contract voor het geval de productie weer kon worden opgestart. Toen duidelijk werd dat productie niet meer mogelijk was werden 21 van hen alsnog ontslagen. De resterende buitenlandse werknemers hadden een driejarig contract en bleven achter op het terrein. Op 1 november 1951 werd het huurcontact met de N.V. Nema beëindigd. Daarna begon de derde strijd tussen de eigenaar van N.V. Nema, de heer Münninghoff en de Gemeente Schiedam. Deze strijd ging om de kosten van het neerhalen van de oude gebouwen en het bouwrijp maken voor de nieuwe bestemming. Het stilzwijgen van de heer Münninghoff, zelfs na gerechtelijke uitspraken die de Gemeente Schiedam in het gelijk stelden, noopten de Gemeente Schiedam de beurs te trekken en in 1952 de benodigde ƒ85.000,- dan maar te onttrekken aan het budget dat gereserveerd was voor de aanleg van de ‘Maasboulevard’. Het laatste wapenfeit over de N.V. Nema, dat de dagbladen vermeldenswaard vond, betrof het opblazen van de 35-meter hoge schoorsteen op 7 november 1953. De heer Münninghoff is op 24 januari 1954 overleden, Schiedam met een grote desillusie achterlatend.

Geschiedenis van de fabriek van Hasekamp & Co.
In de jaren voor het uitbreken van WO 1 (1914-1918) bestonden er weinig belemmeringen voor de jeneverindustrie hun producten te exporteren naar het buitenland en de Nederlandse koloniën. De export floreerde. Het was gebruikelijk, dat de exporterende bedrijven hun eigen glasfabrieken hadden. Hasekamp produceerde in die dagen per maand een plas jenever, die in een half miljoen flessen in 400 verschillende vormen verpakt moest worden. Om onder het juk van de kartelvorming binnen de Schiedamse glasfabricage uit te komen bouwde Hasekamp zijn eigen glasfabriek. Die kwam te staan op het belendende perceel van voormalig houtleverancier Plant. De nieuwe fabriek maakte zelf gas uit steenkool, dat aangevoerd werd in eigen schepen via het Balkengat. Op deze wijze werden ook de granen en andere grondstoffen aangevoerd. De eigen schepen brachten daarop het eindproduct via het Balkengat en de Nieuwe Maas naar de zeeschepen. In de toptijd werkten er 168 medewerkers in een tweeploegendienst aan de ovens. De fabriek was sterk gemechaniseerd wat al snel leidde tot overproductie toen in de oorlog van 1914-1918 de export volledig instortte. In die vier jaar was er zoveel veranderd en werd de fabriek na de oorlog niet meer in bedrijf gesteld. Bijkomend nadeel was, dat het een maand duurde eer een glasoven voldoende opgestart was. Om dat financieel voor elkaar te krijgen had Hasekamp orders in portefeuille moeten hebben van miljoenen flessen. Die had het bedrijf niet. Er zijn tot 1920, op verzoek van de Gemeente Schiedam, werkloze glasblazers tewerk gesteld. Dit was om de druk op de Gemeentekas wat te verlichten. Van het kolossale project, dat de distilleerderij geheel selfsupporting maakte, was binnen enkele jaren niets meer over. Eind 1920 ging de deur op slot.


Noten:
1)
 In Januari 1948 bleek hoeveel de aanwezigheid van die buitenlandse arbeiders te betekenen had. De Belgen waren onmisbaar, maar zij bleken voor hun Belgische industrieën toch meer te voelen dan voor de Nederlandse en zo trad in januari 1948 ovenbreuk op. Naar onbevestigde berichten zou dit gevolg zijn van sabotage.
2) In Schiedam zat men met deze hele geschiedenis danig in de maag, omdat men wist, dat vlakglas-experimenten zeer gevaarlijk waren en in Nederland nog nooit waren geslaagd. Bovendien werd doorkruising van de plannen met de Hoofdboulevard (Maasboulevard) als weinig aangenaam ondervonden. De zaak werd des te vreemder, toen  —in 1948 — in het Algemeen Dagblad een artikel verscheen, waarin vermeld stond, dat Nederland met België een geheime overeenkomst had om geen vlakglas te produceren, terwijl dezelfde regering ongeveer terzelfder tijd Schiedam dwong de fabricage van vlakglas mogelijk te maken.
3). Op deze wijze kwam Sweerts op het spoor van de nazibankier Otto Rebholz. Rebholz was in de oorlog een handelspartner (Nebalturf) van de Voorburger Joannes Münninghoff. Mede door de inzet van Vroegop werd Sweerts gevraagd Joannes Münninghoff uit de brand te helpen met een delicate kwestie. Zijn zoon Frans had als vrijwilliger in de Waffen SS aan het Oostfront gediend. Justitie was op zoek naar hem en Frans moest onderduiken. 

Bronnen:
Nieuwe Schiedamsche Courant
Het Parool
Het Algemeen Dagblad
‘De Stamhouder’: Alexander Münninghoff – Uitgeverij Prometheus:  2014
Tracesofwar.nl (books/2243/De-Stamhouder-een-familiekroniek.htm)
Wimberkelaar.wordpress.com (2016/08/07/de-meeslepende-levenslust-van-alexander-munninghoff)

 

Laatst bijgewerkt op: 6 januari 2024

Ingelse & Co.

Leestijd: 5 minuten

Op 20 februari 1891 werd door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Schiedam een vergunning hadden verleend (per 19 februari 1891)  aan W. H. INGELSE, wonende in Roosendaal, en zijn rechtverkrijgenden, tot oprichting van een herstelplaats van stoom- en andere werktuigen: met in het pand een stoomwerktuig van 3 p.kr. en ketel met een 4’12 m2 verwarmend oppervlak, die een draaibank aandreef. Het bedrijf werd volgens deze aankondiging gevestigd aan de Westvest Wijk B no. 31. Kadaster sectie C no. 796.

De firma was van de dag van oprichting tot aan het jaar 1898 gevestigd aan de Westvest in Schiedam. In het jaar 1898 verhuisde het bedrijf naar de Nieuwe Haven 139 (adresboek 1909 spreekt over nummer 134, waarschijnlijk vond herindeling plaats.), toen nog een oud gebouw. In 1909 werd een verbouwing uitgevoerd waarbij de gevel zijn huidige vorm kreeg. Voor de architectuur tekende de heer Piet Sanders. In 1918 werd de firma omgezet in een Naamloze Vennootschap, waarin de zoon van de oprichter Z. J. Ingelse (de vergunning is in 1891 verleend aan W.H. Ingelse) en een broer in de directie werden opgenomen, terwijl op 1 januari 1932 de NV in de tegenwoordige vorm werd gegoten. In 1926 overleed de broer van de oprichter en in 1929 de heer D.L. Ingelse, waarna zijn kleinzoon D.L. Ingelse in het bedrijf kwam, die in 1937 na het overlijden van zijn vader Z.J. Ingelse, directeur werd van het bedrijf.

Het bedrijf begon in 1891, verschafte in 1892 aan 18 werklieden werk, en had in 1892 al 23 arbeiders in dienst. In de opstartperiode werd aan deze firma voor het merendeel ‘de inrichting opgedragen van de fabrieken, die tot het produceren van Weener of schepgist overgingen’. De werkzaamheden aan de melasse-fabriek (Simon Rijnbende?) werden bijna geheel aan de firma Ingelse & Co. opgedragen. In verscheidene branderijen in Schiedam werden verbeterde pompen door haar aangebracht, en het bedrijf verrichtte ook al werkzaamheden buiten de gemeente. Ook de verkoop van Rijwielen van het Duitse merk ‘Badenia (Gaggenau) begon vanaf 1897. In september 1897 geeft de gemeente Schiedam toestemming voor een Huidenzouterij & Leerlooierij in een pand aan de Willemskade 15 in Schiedam. Een jaar later, in april 1898, werd door Ingelse & Co. op de Hoogstraat 69 een Sigarenmagazijn ‘Branca’ geopend. In mei werd een tweede geopend aan de Lange Kerkstraat 18. In juni 1898 werd de verkoop van Rijwielen uitgebreid met het Amerikaanse merk ‘Empire’. Halverwege 1899 kocht de firma Ingelse & Co. de leegstaande stoombranderij van de Heeren Jurriaanse & Zoon aan de Buitenhaven 90. Ze verkochten dit pand door aan de Heeren Gebr. Karis aan de Delftschevaart 32-33 in Rotterdam. Deze onderneming richtte het pand voor een fabriek van Chocolade en Suikerwerken2.

Op 1 november 1902 kocht Ingelse & Co. het koolteerbedrijf ‘Perseverantia’ in Harlingen. Op 3 november bood Ingelse het weer te koop aan. In 1906 werden voor Ingelse & Co. twee woonhuizen gebouwd aan de Schie op de nummers 32+34 (Scyedam Jaargang 42 nr. 1). In 1916 kocht Ingelse & Co. een pand aan op de Westerkade 10b. Dit pand was een voormalige branderij gebouwd rond 1860 voor de heer Tak en ging in 1897 over in handen van de brander de heer J.Mak. In 1916 heeft hij er moutwijn gestookt en toen de rek eruit was verkocht hij het gebouw aan Ingelse & Co., die het gebouw gebruikte als magazijn. In 1952 ging het over in handen van ‘Breeuwwerk’. Het pand werd in 1977 door brand geheel verwoest (Schiedams Nieuwsblad 1977).

De NV Machinefabriek en Stoomketelmakerij v.h. Ingelse en Co. hield zich vooral bezig met het vervaardigen en repareren van stoomketels voor landgebruik onder Keur van de Dienst voor het Stoomwezen. Deze werden gestookt met kolen, lichte of zware olie. De voortgang van de techniek had tot gevolg dat ook stoomketels voor aardgas werden vervaardigd.

De NV hield zich echter niet alleen bezig met stoomketels, maar ook met drukvaten. Andere werkzaamheden van het bedrijf waren het plaatsen van Centrale Verwarmingen en Pijpleidingen, terwijl ook mengapparaten voor verschillende doeleinden werden gemaakt. De kantoorruimten werden in de loop van de jaren gemoderniseerd en in de stoomketelmakerij, bankwerkerij en draaierij vonden ingrijpende veranderingen plaats.

Het Volksbadhuis werd onder leiding van de heer K. Sneijders de Vogel alhier gebouwd naar een ontwerp van Piet Sanders; aannemer S. Smit in Rotterdam en stadsarchitect J. M. A. Zoetmulder. De heer Bleyenberg in Rotterdam werd met het schilderwerk belast. De machines, de baden en de leidingen werden geleverd door de firma Ingelse & Co alhier, de gasleidingen en de ornamenten door de heer J. C. Zijdeveld. 
Foto: Gemeentearchief Schiedam / beeldnummer 02477.

Op 31 december 1960 vierde de N.V. Machinefabriek en Stoomketelmakerij v/h Ingelse & Co. het zeventigjarig bestaan. Een van de oudste personeelsleden, N. Heggelman, overhandigde uit naam van het personeel aan de directie. De directie op haar beurt verraste het personeel met een geschenk onder couvert. De directie maakte ook meteen van de gelegenheid gebruik het personeel mee te delen dat vanaf 1 januari 1961 de 5-daagse werkweek zou ingaan.

Op 31 december 1965 was het precies 75 jaar geleden dat de heer D. L. Ingelse, zoon van L. W. Ingelse, met een van zijn broers de firma van Ingelse en Co. oprichtte. De viering van het 75-jarig jubileum werd in interne kring gehouden. Het jubileum werd pas, wanneer de volgende mijlpaal (Nieuwbouw!) was bereikt naar buiten worden gevierd. Deze mijlpaal werd aan het eind van 1966 bereikt met de ingebruikneming van een nieuwe fabriek met kantoor aan de Strickledeweg1, waarvoor begin 1965 de eerste paal werd geslagen.

Op 12 april 1965 werd de eerste paal geslagen door de heer D.L. Ingelse sr. voor dit nieuwe complex op 5000 m2 gehuurde grond aan de Strickledeweg 27 in de gemeente Schiedam. De grote perceeloppervlakte maakt het ook mogelijk om daar grote ijzerconstructies te bouwen. De ligging aan het water maakte het weer mogelijk scheepsreparaties uit te voeren, voornamelijk aan de machinekamers van schepen. Die mogelijkheid bestond aan de Nieuwe Haven niet meer, omdat schepen daar niet meer konden aanleggen. De bouw werd uitgevoerd door Slavenburg’s Bouwbedrijf in Schiedam (op de Dam), die op zijn beurt, toen de verhuizing van Ingelse naar de Strickledeweg voltooid was, haar intrek nam in de oude gebouwen van Ingelse aan de Nieuwe Haven 139.

 


1)De reorganisatie in het bedrijf was succesvol, maar kon niet verhinderen dat naar nieuwe mogelijkheden moest worden gezocht. Deze mogelijkheden werden gevonden in een nieuw complex aan de Strickledeweg in Schiedam waarvoor het bedrijf een nieuwe toekomst leek weggelegd.
2)De rechtbank in Rotterdam sprak op 7 februari 1901 het faillissement uit van de chocoladefabrikant de Handelsvennootschap H. M. Karis gevestigd in Rotterdam, haar fabriekzaak opererend aan de Buitenhavenweg 90 in Schiedam, en haar vennoten C. M. P. Essenburg, wed. van H. M. Karis, en S. J. M. Karis. In oktober 1901 werden de machines en gereedschappen publiekelijk verkocht. Het faillissement eindigde in juni 1902 (Publicatie in ‘De Staatscourant’. In 1903 startte Karis weer een nieuwe chocoladefabriek in de West-Frankelandsestraat op nummer 24. Daar bleef de onderneming tot 1920. Toen werd een pand in gebruik genomen van J. Dirkzwager in de St.-Anna Zusterstraat 1. Dit pand brandde in 1926 in zijn geheel af. Het is daarna niet meer begonnen met de productie. Karis begon een Handel in Oliën en Vet voor de voedingsindustrie aan de Korte Haven 2. In 1930 werd de onderneming verhuisd naar Westvest, met later nog een dependance in de oude Glasfabriek ‘De Bataaf”.

 

Laatst bijgewerkt op: 6 januari 2024

IJzergieterij A. Nolet

Leestijd: 4 minuten

Er waren enkele bedrijven van meer moderne allure in Schiedam gevestigd, waarvan de ijzergieterij van A. Nolet en de stearinekaarsenfabriek Apollo zeker vermeld moeten worden. De oudste van deze firma’s was Nolets ijzergieterij, die omstreeks 1836 gesticht was. In 1843 was de firma het enige Schiedamse bedrijf, waar een stoommachine stond opgesteld. Er werkten toen 25 volwassen arbeiders. De ijzergieterij had voldoende werk en de directie dacht erover het bedrijf uit te breiden met een kanongieterij. Tien jaar later bleek de ijzergieterij enigszins te zijn uitgebreid: toen werkten er 30 volwassenen en 10 jongens. Van de kanongieterij was nog niets te vinden. Ze werd pas in 1858 vermeld en kan onmogelijk van grote omvang geweest zijn: het totale personeel bestond dat jaar uit 35 mannen en 7 jongens. Toch scheen deze uitbreiding voor het bedrijf van belang te zijn geweest, gezien de snelle groei, die na 1858 begint en dat bleek uit de cijfers over 1863: 80 man personeel, waaronder 20 jongens. De verslagen van de Kamer van Koophandel, die in 1867 beginnen, vermeldden dat de fabriek ‘in bloeiende staat’ verkeerde.

Stopzetten van de onderneming
En dan wordt in het verslag van de Kamer over 1869 plotseling geschreven dat de werkzaamheden per eind december van dat jaar waren stop gezet. Waarom het bedrijf werd opgeheven was niet duidelijk. Het verslag van de Kamer van Koophandel verklaarde uitdrukkelijk dat de fabriek in 1869 druk werk had en dat de resultaten goed waren geweest. Het is jammer dat er van deze ijzergieterij zo weinig bekend is, vooral omdat ze hoorde tot de opvallendste van de Schiedamse industrieën. Dat blijkt uit het feit dat het bedrijf in 1843 de enige fabriek was, waar van stoomkracht gebruik werd gemaakt.

Koninklijk bezoek
Het blijkt ook uit het koninklijk bezoek van 31 juli 1846. Tijdens dit nauwkeurig voorbereide bezoek aan de stad bezocht Koning Willem II onder meer de ijzergieterij. Men hield er zich toen vooral bezig met de vervaardiging van siervoorwerpen en de Koning bestelde er bij die gelegenheid twee gegoten herten. Ook de afzonderlijke vermelding, ieder jaar weer, van het bedrijf in de verslagen van de Kamer van Koophandel zegt wel iets over de belangrijkheid voor Schiedam van Nolets ijzergieterij. Het bijna geruisloos verdwijnen ervan is daarom des te merkwaardiger.

Anthony en zijn zoons Cornelis en Arnoldus Nolet
De eigenaar van de ijzergieterij en van de stoommolen ‘De Cycloop’, was op 24 januari 1861, juist één week voor zijn zesenzeventigste verjaardag, overleden. Zijn zaken werden voortgezet door zijn zoons Cornelis Nolet, geboren 1829, en Arnoldus Nolet, geboren 1831. Dezen hadden een compagnieschap aangegaan onder de firma C. Nolet, die bij notariële acte in 1865 ontbonden werd. Bij die gelegenheid kreeg Cornelis het recht om de ijzergieterij en de stoommolen te drijven. Onmiddellijk — 30 januari 1865, de dag van de ontbinding van de oude firma – werd een nieuwe firma gesticht onder de naam Nolet & Driessen. De stichtingsakte had een looptijd tot 31 december 1870 en moest bij niet-verlenging zes maanden tevoren worden opgezegd. Dat laatste gebeurde. De firma Nolet & Driessen werd geliquideerd bij acte van 8 januari 1870, waarbij bovendien bepaald werd dat de afwikkeling zou lopen over de kassiers Visser, Walraven en Hoppe in Schiedam of over R. Mees & Zoonen in Rotterdam. Op 18 maart d.a.v. werd de ijzergieterij geveild voor de notarissen mr. K. Poortman in Schiedam en L. P. Rietstap in Rotterdam. Ze bracht het tot ƒ 15.600,—. Afslag en definitieve toewijzing hadden plaats op 26 maart, maar hierover zijn geen gegevens.

Liquidatie onderneming was niet duidelijk
Waarom de firma Nolet & Driessen geliquideerd werd is onduidelijk. Wel mag men aannemen dat Cornelis Nolet daarna de financiële middelen miste om óf de ijzergieterij óf de stoommolen in eigen beheer te houden. Voor de ijzergieterij was in Schiedam blijkbaar geen belangstelling meer: ze werd opgeheven. De molen „De Cycloop” werd in bedrijf gehouden door een combinatie van drie branders uit Schiedam, één uit Rotterdam en één uit Utrecht, met C. Nolet als directeur. Deze stierf — 42 jaar oud – in 1872.

Arnoldus en de Scheepsbouw
Wat Arnoldus Nolet betreft: hij had zijn hart verpand aan de scheepsbouw. Op 29 december 1864, dus al voor de ontbinding van de firma C. Nolet, had hij een vennootschap aangegaan met de heren D. en G. Christie uit Rotterdam voor de bouw en reparatie van ijzeren schepen en machines. De Christie’s hadden in Schoonderloo, gemeente Delfshaven, een werf, die in de eerste jaren na Nolets toetreden tot de firma een kleine honderd werklieden in dienst had. Uit dit bedrijf is via vele reorganisaties en naamsveranderingen De RDM (Rotterdamsche Droogdok Maatschappij N.V.) ontstaan. Arnoldus Nolet is tot 1881 aan de werf verbonden geweest als directeur. Daarna was hij betrokken bij een vennootschap voor agentuurzaken op industrieel gebied, ‘A. Nolet & Co.’, die echter in 1884 weer werd opgeheven. Tijdens de periode-Cuylits* was een A. Nolet – waarschijnlijk Arnoldus – directeur van scheepswerf De Nijverheid. Hij stierf op 20 januari 1892 in Teteringen.


*Op 26 oktober 1888 ontving de gemeente Schiedam een verzoek van de Belgische broers Emile en Hyacynthe Cuijlits om de voormalige scheepswerf en sleephelling ‘De Nijverheid’ voor een periode van 25 jaar te huren tegen een vergoeding van ƒ 2500 per jaar. De raad keurde het voorstel goed. De som zou in een keer op een rekening gestort worden. Echter, daarna begon het touwtrekken om het geld binnen te krijgen. Uiteindelijk betaalden ze een jaar huur vooruit. Echter, toen ze aangeschreven werden in 1891 voor de tweede termijn ontving de gemeente Schiedam een brief van de advocaat J. Robin, waarin stond dat de heren Cuijlits niet in staat waren te betalen.  Het doek viel definitief voor ‘De Nijverheid’. De sleephelling is waarschijnlijk omstreeks 1891-1892 gesloopt.
Bronnen:
Schiedam in de tweede helft van de 19e eeuw / Dr. H Schmitz pag. 49
Schip en Werf / Anno Teenstra 1956, pag. 37, 38, 39
L. A. Abma, Geschiedenis van de Schiedamse Familie Nolet (Oosterhout, St.-Paulusabdij 1954), p. 117.124.
H. P. van den Aardweg, J. H. Kernkamp, W. F. Koen e.a, Een halve eeuw ‘Droogdok’ 1902-1952 (Rotterdam 1952), p. 16, 19-24
A. Teenstr a, a.w., p. 38.
Staat van Fabrieken 1843: Rotterdamsche Courant 1846, 4 augustus.
Foto: Gevers Deynootplein gezien vanaf de Badhuisweg in Scheveningen rond 1870. Links en rechts van de Badhuisweg sokkels met levensgrote metalen herten, door koning Willem II tijdens zijn bezoek aan Schiedam in 1846 bij de ijzergieterij van Anthony Nolet besteld. Beeld: 29810 Beeldbank Schiedam / Fotograaf:  C.P. Wollrabe sr.

Laatst bijgewerkt op: 6 januari 2024