Categorie archieven: Olieopslagboeien

Geschiedenis Offshore Werf Gusto

Leestijd: 2 minuten

Olie- en gaswinning gaat Offshore


Op 4 oktober 1947 begon de olie- en gasindustrie een nieuw tijdperk toen het bedrijf ‘Kerr McGee’, een Amerikaans olie- en gasbedrijf, olie vond in de Golf van Mexico op 10 mijl uit de kust en in 6 meter diep water. Door de pers geprezen als een historische gebeurtenis, vergelijkbaar met de ontdekking van olie op land door kolonel Drake in 1859, was dit het punt waarop de olie- en gasproductie buiten het zicht van het land begon.

Sinds het einde van de 19e eeuw werden boorinstallaties gebruikt boorinstallaties om onderwaterolievelden te verkennen op verschillende locaties, waaronder Summerland voor de Californische kust, Lake Erie, Lake Caddo, de Kaspische Zee en het Meer in Venezuela. Het verschil met de ontdekking van olie in de Golf van Mexico was echter dat deze een onomkeerbare beweging in gang zette voor de olie- en gasindustrie richting offshore samen met de gecoördineerde  ontwikkeling van de tools en apparatuur die nodig waren om de offshore oliewinning op lange termijn te ondersteunen.

Om de kosten zo laag mogelijk te houden, gebruikte Kerr-McGee een boorinstallatie op een heel klein platform, terwijl alle andere voorraden, materialen en apparatuur bewaard bleven aan boord van een omgebouwde US Navy LST uit de Tweede Wereldoorlog. Het schip lag naast het platform afgemeerd en fungeerde als boortender die gemakkelijk van de ene naar de andere locatie kon worden verplaatst. Als het Amerikaanse bedrijf met deze apparatuur olie had geproduceerd, was dat nog steeds niet voldoende om te claimen het eerste bedrijf ter wereld te zijn, die een Floating Production Storage and Offloading-systeem (FPSO) ontwikkelde, aangezien het schip geen vrachtopslagcapaciteit bood. In plaats daarvan won Shell deze prijs dertig jaar later met zijn ‘Castellon FPSO’, waarvan het ontwerp enkele van de lessen bevatte die het had geleerd door de bediening van procesapparatuur aan boord van een Gusto-schip in de jaren zestig aan het Meer van Maracaibo.

Deze installatie, die Werf Gusto eind vijftiger jaren bouwde voor Shell voor exploitatie van olievelden in Venezuela, stonden model voor de later ontwikkelde FPSO’s.
Foto: Digitale Collectie St. Erfgoed Werf Gusto – Fotograaf: Onbekend.

Terug in de Verenigde Staten was de olie-industrie erg opgewonden over de offshore-vondst, en het duurde niet lang voordat verschillende bedrijven projecten in de Golf van Mexico in gebruik namen. Dit leidde tot een aanhoudende periode van technologische vooruitgang, toen ingenieurs een schat aan innovatieve producten voor de nieuwe omgeving ontwikkelden, waaronder half-afzinkbare platforms, hefboorplatforms, kraanschepen en pijpenleggers. Vanaf eind jaren vijftig speelde Gusto een steeds grotere rol in de ontwikkeling, het ontwerp en de constructie van al deze producten.

Door snel in de voetsporen ‘Kerr-McGee’ te treden, kreeg de Amerikaanse olie-industrie een voorsprong van ongeveer twintig jaar op de meerderheid van haar Europese tegenhangers. De Europeanen begonnen de olie- en gasboringen en productie op zee pas serieus te nemen toen de hausse in de Noordzee halverwege de jaren zestig begon.

>>>Ontwikkelingen op de Noordzee


Bron: SBM Offshore ‘Technology Creating Value’  2008
Auteurs: D. Keller, P. van Berkel, R. Smulders
Vertaling: St. Erfgoed Werf Gusto

Laatst bijgewerkt op: 23 maart 2024

Ontwikkelingen op de Noordzee

Leestijd: 3 minuten

Toen in 1959 grote gasvelden aan land in Noord-Holland werden ontdekt, dachten geologen dat er soortgelijke bronnen te vinden waren in het zuidelijke deel van de Noordzee, voor de Britse kust.
Ondanks deze voorspellingen werd er echter jarenlang geen actie ondernomen, omdat de grote bedrijven terughoudend waren om te investeren in het dure en riskante proces van de ontwikkeling van olie- of gasvelden offshore, terwijl de olieprijs laag bleef en er wereldwijd een overvloedig aanbod was.
Daarnaast was er de politieke kwestie hoe de Noordzee en haar potentiële hulpbronnen verdeeld moesten worden tussen het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Denemarken, West-Duitsland en Nederland. Dit moest eerst worden geregeld voordat de oliemaatschappijen in de regio konden beginnen te investeren. Om de situatie op te lossen organiseerden de Verenigde Naties een conventie over dit onderwerp in 1958.

De verdeling van de Noordzee voor boorrechten, in 1964 door alle partijen geratificeerd behalve Duitsland. Uiteindelijk overeengekomen in 1971 (rode lijnen).
Kaart: Clarkson Researchxh Services Ltd.

De gesprekken sleepten zich langzaam voort, omdat het voor de meeste betrokken landen niet als een hoge prioriteit werd gezien, behalve door de Britse regering die graag snel tot een akkoord wilde komen. Zij zagen de opkomst van de offshore olie- en gasindustrie terecht als een oplossing voor de groeiende economische problemen van het land en als een mogelijke oplossing voor de wijdverbreide werkloosheid veroorzaakt door de daling van
scheepsbouw in Schotland. De onderhandelingen leidden uiteindelijk tot de ondertekening van een verdrag in 1964, dat vervolgens in 1971 werd gewijzigd. De gewijzigde overeenkomst verdeelde de Noordzee als volgt: UK.47%, Noorwegen 25%, Nederland 11%, Denemarken 9% en West-Duitsland 8%.

In het Ekofisk-veld van Phillips Noorwegen in de Noorse sector in 1969, en BP’s Forties in de Britse sector werden in 1970 de eerste grote olie-voorraden ontdekt. Daarentegen werden er destijds geen substantiële olie- of gasvelden gevonden in de Duitse, Nederlandse of Deense sectoren.

Deze ontdekkingen waren de katalysator voor een groot investeringsproject. Aanvankelijk kwamen alle expertise en de apparatuur die voor de exploratie en productie werd gebruikt uit Amerika. Al snel werd duidelijk dat er nieuwe oplossingen moesten worden bedacht voor de meer kwetsbare en soms woeste  omgeving van de Noordzee, en dat deze oplossingen Europese ontwikkeling en investeringen met zich mee zou brengen.

Om ervoor te zorgen dat Noorse en Britse bedrijven konden profiteren van de potentiële bonanza, maakten de regeringen van deze landen bekend dat bij alle projecten binnen hun sector lokale bedrijven betrokken zouden moeten worden. Als buitenlandse bedrijven enige kans wilden maken om een order in deze sectoren veilig te stellen, moesten ze óf een formele joint venture aangaan met een plaatselijk bedrijf, óf een dochteronderneming in het betreffende land oprichten.

Dit beleid om een minimumpercentage lokale  bedrijven te eisen, is vervolgens overgenomen door de meerderheid van de regeringen die offshore olie- en gasactiviteiten in hun wateren hebben. Door de jaren heeft deze eis aannemers verplicht om productiefaciliteiten te bouwen op soms zeer moeilijke locaties. Hoewel deze verplichting de neiging heeft de kosten van een project aanzienlijk te verhogen,  is  het niettemin wenselijk om door middel van het overdragen van expertise en knowhow, de lokale industriële basis te helpen ontwikkelen, waardoor de bijdrage van de olie-inkomsten werd vergroot. Dit principe werd later uitgebreid toegepast in ontwikkelingslanden bij de lokale bouw van gecompliceerde systemen, en bij de opleiding van lokaal personeel, zowel aan land als offshore aan boord van productiefaciliteiten.

In het hierop volgende hoofdstuk wordt beschreven hoe Werf Gusto, dankzij de goede relaties met Shell, een goede start kon maken ten opzichte van zijn andere Europese rivalen op het gebied van de levering van apparatuur voor de offshore olie- en gassector. Gusto werkte feitelijk al sinds eind jaren vijftig aan zijn eerste offshore-project, wat betekende dat toen de grote oliemaatschappijen begonnen nieuwe apparatuur in gebruik te nemen voor exploratie en productie in de Noordzee, het in de unieke positie verkeerde al tien jaar ervaring te hebben met dergelijke projecten. Aan de andere kant echter werden de mogelijkheden beperkt door het gebrek aan grote projecten in de Nederlandse sector. De eisen van de Britse en Noorse regeringen aan de oliemaatschappijen om lokale aannemers te betrekken bij projecten in hun gebied, dwongen Gusto, en later SBM, ook verder weg te zoeken naar opdrachtgevers.

De offshore olie- en gasproductie verspreidde zich snel over de hele wereld. In 1974 vertegenwoordigde het offshore-gedeelte ongeveer 14 procent van de totale mondiale productie. Dit was gestegen tot ongeveer 40 procent rond 2008.

>>>Samenwerking Werf Gusto-Shell.


Bron: SBM Offshore ‘Technology Creating Value’  2008
Auteurs: D. Keller, P. van Berkel, R. Smulders
Vertaling: St. Erfgoed Werf Gusto

Laatst bijgewerkt op: 23 maart 2024

ir. Robert Smulders (1971-1975)

Leestijd: 3 minuten
robert-smulders
Robert Smulders 1969

Robert Smulders (12-12-1933) is een zoon van Harry Smulders.  Hij kwam in 1961 in dienst van Werf Gusto, na vervulling  van zijn militaire dienstplicht (1959-1961). Hij zwaaide af als 1e Luitenant. Hij studeerde af als Master of Science Werktuigbouwkunde aan de Technische Universiteit Delft in Nederland. In 1969 was hij oprichter en voor korte tijd president van SBM. In datzelfde jaar werd hij directeur van Werf Gusto om de openvallende plaats op te vullen van zijn oom F.E.M. Smulders die met pensioen zou gaan. 

Werkervaring Gusto, SBM en IHC
In Schiedam bekleedde hij van 1961 tot 1974 verschillende functies bij IHC Gusto B.V. Zijn laatste functie bij Gusto was Managing Director. In 1968, toen hij al directielid was van Gusto deed hij een voorstel aan IHC om een zelfstandig bedrijf op te zetten binnen IHC om beter te focussen op de marketing en verkoop van boeien. Hij vond het van groot belang, dat de specifieke wensen van de klant konden worden geïmplementeerd, datzelfde gold voor het transport, training van het personeel, en after sales service. Gusto zou verantwoordelijk blijven voor de planning, engineering en constructie. Het voorstel werd aangenomen door IHC en het eerste hoofdkantoor werd gevestigd in Rotterdam. Robert Smulders zelf werd de eerste president van  SBM Inc., het huidige SBM Offshore.

Van 1975 tot 1977 bekleedde hij de functie van Directeur Verkoop van de Bagger Divisie van IHC Holland N.V. in Rotterdam, Nederland. (IHC Smit B.V., Kinderdijk, IHC De Klop B.V., Sliedrecht en IHC Verschure B.V., Amsterdam.

Na een uitstapje naar het in Antwerpen (Belgie) gevestigde ‘Dredging International’ (1977-1981) ging hij terug naar SBM en werd hij naast lid van de Raad van Bestuur van IHC Inter, Directeur van Single Buoy Moorings Inc. in Monaco en lid van de Raad van Bestuur van SBM Offshore N.V. te Schiedam, Nederland. Tussen 1984 en 1996 was hij ook lid van de Raad van Bestuur van IHC Caland. Van 1981 tot 1999 was hij commissaris van IHC Holland N.V..

Andere functies
1996-heden
Lid van het “Comité Monegasque du Conseil Mondial de L’Energie”, Monaco.

1998-2003
Lid van de Raad van Commissarissen van Mammoet Holding B.V. in De Meern, Nederland.

2001-2003
Adviseur van Atlantia Offshore in Houston,Texas, Verenigde Staten.

Consulaire Ervaring
1984 -2008
Honorair Vice-Consul, Honorair Consul en Honorair Consul-Generaal van het Koninkrijk der Nederlanden in het Vorstendom Monaco.

2006-2008
President en mede-oprichter van de Association des Consuls honoraires de la Principauté de Monaco.

2008-heden
Erevoorzitter van de Association des Consuls honoraires dela Principauté de Monaco.

Onderscheidingen

– Officier in de Orde van Sint-Carolus (Vorstendom Monaco).
– Ridder in de Orde van Oranje Nassau (Koninkrijk der Nederlanden.
– Medaille voor langdurige dienst als reserveofficier bij de Koninklijke Landmacht.

History Group GustoMSC
Robert is lid van deze groep oud-gedienden van Gusto en IHC, die samen de geschiedenis vastleggen van de Engineering. Hij bezoekt met regelmaat de bijeenkomsten in Schiedam. De reis vanuit Monaco, zijn huidige woonplaats deert hem niet.

Verhouding met Schiedam
Robert’s verhouding met Schiedam en de ‘Schiedamse Historici’ is in 2017 ernstig in het gedrang gekomen na uitlatingen in het ‘Historisch Jaarboek 2017’ Schiedam, dat uitgegeven wordt door de Heeringa Stichting. Men verweet de familie Smulders in het artikel ‘De Sluiting van Gusto, een noodlottig samenspel’, dat de familie niets had gedaan om de werf te redden van de ondergang*. Smulders heeft daarop niet kunnen reageren en was furieus, daar dit buiten zijn weten was toegevoegd na zijn akkoord voor publicatie van het bewuste artikel. Na lang aandringen van de Stichting Erfgoed Werf Gusto lukte het om hem overte halen aanwezig te zijn bij de onthulling van het monument Werf Gusto in 2018 in Schiedam.


* De werf is door de familie in 1965 verkocht aan IHC Holland N.V. Zij bepaalden het beleid van de werf en niet de familie. 

Stichting  Erfgoed Werf Gusto 

Laatst bijgewerkt op: 17 april 2024