Utrechtsche IJzergieterij 1872

Leestijd: 9 minuten

A.F. Smulders kocht het bedrijf Utrechtsche IJzergieterij van Van de Wall Bake in augustus 1872 voor f60.000, – en zette het bedrijf voort onder de eigen naam Utrechtsche IJzergieterij. Op het moment van sluiting van het bedrijf in Den Bosch waren er ca. 100 man in dienst. Of deze allen in de gelegenheid zijn gesteld mee te gaan naar Utrecht en of zij ook meegingen is niet bekend. Smulders startte in september van dat jaar met de verkoop van zijn onderneming en woonhuis in Den Bosch. Tot kort voor de sluiting van het bedrijf in Den Bosch werd er nog naar vakbekwaam personeel gezocht. Bij zijn definitieve vertrek naar Utrecht schreef hij nog een boze brief ter afscheid aan de Kamer van Koophandel, waarin hij de stad Den Bosch de schuld gaf voor zijn vertrek uit deze stad.

In november 1872 ging het nieuwe bedrijf in Utrecht van start. Smulders maakte dat in diverse dagbladadvertenties bekend. Het bedrijf in Utrecht voerde, evenals in Den Bosch, dezelfde werkzaamheden uit, maar dan op grotere schaal. Een van de eerste grote opdrachten was het verstevigen van de Spoorbrug bij Kuilenburg (Culemborg).De bouw van deze brug werd door de minister van Binnenlandse Zaken in juli 1868 gegund aan de Utrechtsche Gieterij’, dat toen nog onder beheer stond van Van de Wall Bake. De laagste inschrijver was een Engelse firma, maar men besloot toch de opdracht voor de allereerste grote ijzeren spoorbrug te gunnen aan de laagste Nederlandse inschrijver. De brug werd aangenomen voor fl. 543.484, – en voorzag 200 man twee jaar van werk! Deze spoorbrug, die breed genoeg was voor dubbelspoor, werd in 1872 opgeleverd met een enkelspoor, omdat men niet geheel zeker was van de dragende constructie. Na de versteviging door Smulders in 1876 werd een dubbelspoor aangelegd en had Smulders zijn entree als vakbekwaam bruggenbouwer bevestigd. De bruggenbouw zou een stormachtige ontwikkeling doormaken, niet alleen op het gebied van verkeersbruggen, maar zeker ook op het gebied van spoorbruggen. Smulders deinde mee op de golven van de grote investeringen die werden gedaan door de verschillende spoorwegmaatschappijen bij de uitbreiding van hun spoorwegnetten*.

In 1873 werd het bedrijf van zijn vader in Tilburg gesloten. De werkzaamheden werden nog een tijdje voortgezet door zijn zoon Louis. Deze besloot na enig tijd de activiteiten op te schorten en via dagbladadvertenties werd het complete bedrijf in Tilburg te koop aangeboden. Gegadigden konden zich wenden tot de heer W.H. Smulders, maar konden ook contact opnemen met zijn zoon, A.F.

Zijn jongere broer Louis zorgde voor de afwikkeling van de zaken in Tilburg. De verkoop als geheel lukte niet en het bedrijf met inboedel werd in delen via een veiling verkocht. Daarna vertrok Louis naar Utrecht om met zijn broer A.F. en andere broers gezamenlijk de Utrechtsche Gieterij’ te gaan uitbouwen. Zowel Louis als zijn broer Frans, enige jaren later dan zijn broer Louis, gingen in Utrecht wonen op korte afstand van de Utrechtsche IJzergieterij’. Of de beide broers financieel deelnamen in het bedrijf van hun broer August, of ‘in dienst’ waren is niet bekend. In september 1873 tekenden de drie broers (Augustinus Franciscus, Carolus Wilhelmus en Johannes Ludovicus) daartoe een akte ter oprichting van een NV onder de naam Utrechtsche IJzergieterij’. Als ingangsdatum gold met terugwerkende kracht 1 april 1873 en het zou eindigen op 31 maart 1893. In 1883 werd er nog een hectare grond ter uitbreiding gekocht in de buurt van Lauwerecht. In 1874 werd Smulders gekozen als lid van de Kamer van Koophandel in Utrecht.

Spoorbrug bij Culemborg
foto: Rijksmuseum Amsterdam

Er is wel eens vaker geopperd, dat Smulders meer entrepreneur was dan ingenieur. Dat moge ook blijken uit de aankoop van een terrein van een voormalige gasfabriek in Brussel. Smulders wilde daar een wapenfabriek laten bouwen. Dit wekte enige verbazing in de media die daarvan hoorden. Hij kreeg voor deze stap van diverse kanten kritiek. Het was de bedoeling, dat het bedrijf in Brussel nauw ging samenwerken met het moederbedrijf in Utrecht, met dien verstande dat het bedrijf in Brussel alleen mitrailleurs zou gaan fabriceren. Dat het hem ernst was, bleek toen hij deelnam aan een tentoonstelling in Arnhem in 1879 en daar exposeerde met inzendingen als bijvoorbeeld eentrasmolen, maar ook van mitrailleurs, opgesteld bij de ingang van de tentoonstelling.

Wat er verder is gebeurd met de grond in Brussel en de plannen voor productie van mitrailleurs blijft duister. Wel weten we, dat hij in 1895 naar Brussel verhuisde. Of deze verhuizing samenhangt met zijn zakelijke aspiraties in Brussel is niet bekend. Aannemelijker lijkt het dat het met zijn gezondheid te maken had, die de laatste jaren duidelijk te wensen overliet. Smulders werd al jaren geplaagd door reuma. In die periode nam hij ook deel in de bouw van een klompenfabriek in het Brabantse Gemert (Firma Van Schijndel, Smulders en Van Dijk). Ook nam hij deel met twee aandelen (Fl. 500 elk) van de in totaal tien uitgegeven aandelen in de (Middelburgsche Kunstboterfabriek’ na eerst nog in het Brabantse Boxtel een oude stoompapierfabriek voor de sloop te hebben aangekocht. Wat er met dat terrein is gebeurd is niet bekend.

In 1879 werd de eerste door Smulders gebouwde emmerbaggermolen opgeleverd en met een stoomsleepboot versleept naar de stad Arnhem. Ook in dat jaar kocht Smulders drie door Vaessen in 1863 gebouwde locomotieven voor de Spoorweg Liegeois-Limbourgeois. Deze werden later verkocht aan de Nederlandse Staatsspoorwegen, die ze op hun beurt in 1879 verkocht aan Smulders. Na ze te hebben aangepast verkocht Smulders er twee aan de Spoorweg Gent-Terneuzen, die daar als Loc. 8 en 9 dienstdeden van 1883 tot 1902. De derde werd verkocht aan de Charbonnage du Trieu-Kaisin Chatelineau in 1893. Deze laatste werd uit dienst genomen in 1936. Wat er tussen aankoop en verkoop van deze locomotieven door Smulders mee gedaan is, is niet duidelijk.

Uit onbevestigde berichten vanuit de familie Smulders zou A.F. Smulders een eigen treinwagon gehad hebben, waarmee hij op en neer pendelde in het winterseizoen naar zijn huis in Zuid-Frankrijk. Smulders bracht zoveel mogelijk de winters door in het mildere klimaat van Zuid-Frankrijk. Wellicht, dat zijn wagon door de derde locomotief getrokken werd, die zo lang (tot 1893) in zijn bezit is geweest? In 1882 werd via een advertentie in het Algemeen Handelsblad van 30 maart een machinist gevraagd voor het rijden van een locomotief. Het kan zijn, dat hij de locomotieven moest rangeren en in een later stadium Smulders naar Frankrijk moest rijden. Deze arbeids-constructie pasten ze ook toe op hun salonboten. Daar zaten vaste stuurlui op.

In 1880 scheidden de wegen zich van A.F. Smulders en zijn broers. Veel publicaties spreken over mogelijke onmin tussen de broers, maar daar zijn geen directe bewijzen voor te vinden. Het lijkt aannemelijk dat men uit elkaar ging, omdat A.F. Smulders een bepaalde richting opging met de fabricage van baggermaterieel, bruggenbouw, staalconstructies en kleine scheepsbouw. De beide andere broers kozen overduidelijk voor de machinebouw, zoals de geschiedenis van de bedrijven zo overduidelijk laat zien. De broers Louis en Frans Smulders zetten hun eigen bedrijf op in Utrecht op het Soerakarta’ terrein aan de Leidsche Rijn (Vleutenseweg) en vestigden zich daar onder de naam Louis Smulders & Compagnie.

 A.F. Smulders’ oudste zoon Henri trad bij hem in dienst in datzelfde jaar. Het bedrijf ging zich steeds nadrukkelijker bezighouden met natte- en droge grondverzet. Ook kunstboterfabrieken hadden Smulders’ grote belangstelling en hij bouwde er diverse in binnen- en buitenland, niet in de laatste plaats vanwege zijn goede contacten binnen de `boterfamilie’ Jurgens- Van den Bergh uit Oss. In februari 1892 trad Smulders’ dochter Agnes Maria Johanna Josephina Smulders in het huwelijk met Frans Jurgens. Het huwelijk werd voltrokken in Utrecht. In 1916 verhuisde het echtpaar naar een door hen onder architectuur gebouwd ‘kasteel’ landhuis Heijendaal in Nijmegen.  In 1949, na het overlijden van Frans Jurgens in 1941 en Smulders’ Agnes Smuders in 1948 werd het landhuis in 1949 aangekocht door de St. Radboudstichting. Heden ten dage is het een kantoor van de Radboudkliniek.

Het in dienst nemen van zijn zoon Henri stelde Smulders waarschijnlijk in staat de blik te richten op acquisities, die buiten de competenties van de ‘Utrechtsche Gieterij’ vielen. Na het vertrek van zijn broers kocht hij in 1885 in het Limburgse Tegelen de steenfabriek Canoy & Herfkens, dat in financiële moeilijkheden verkeerde. Hij bekleedde daar eerst zelf de post van directeur tezamen met Carel Canoy en Gerard J. Herfkens, maar droeg alles een aantal jaren later over aan zijn zoon Piet Smulders.

J.D. Dresselhuijs
In maart 1881 kwam de jonge energieke ingenieur J.D. Dresselhuijs in dienst. Deze bleef in dienst tot zijn pensionering in 1921. Zelfs tot aan zijn dood in oktober 1935 bleef hij de dan inmiddels al meer dan 25 jaar in Schiedam opererende Werf Gusto met raad en daad terzijde staan. Het leidt geen enkele twijfel, dat Dresselhuijs samen met A.F. Smulders en de beide broers Henri en Frans Smulders verantwoordelijk is voor de bloei van de onderneming.

In 1882 leverde het bedrijf de eerste baggermolens aan Volker. Dat was een trendbreuk, omdat Volker tot dan toe al zijn machines in Engeland bestelde. Het jaar 1885 was een belangrijk jaar voor het bedrijf, omdat toen een bestelling geplaatst werd voor tien excavateurs door J.C. van Hattem, die ingezet zouden worden bij het graven van het Panamakanaal. Het bedrijf deed weer op grote schaal van zich spreken, temeer daar Smulders de eerste in Nederland was, die een hydraulische smeedpers aanschafte. Het bedrijf maakte in die periode o.a. ook baggermateriaal voor Egypte (Suez) , Duitsland (Noord-Oostzeekanaal), Keulen/Düsseldorf (kanalisatie van de Rijn), China (haven van Tientsin), Antwerpen, Gent en dichter bij huis, voor het nieuwe Merwedekanaal.

In 1887 kocht A.F. Smulders de machinefabriek annex ijzergieterij ‘Atlas’ inAmsterdam voor f 150.000,-. Waarschijnlijk was dit vanwege de vele opdrachten voor bruggen en stalen constructies in Amsterdam en Noord-Holland. Zijn zoon Henri Smulders, die zich in 1880 aansloot bij het bedrijf van zijn vader en ooms werd daar directeur. Het aangekochte bedrijf werd weer van de hand gedaan in 1889. De gebouwen en erven van het aangekochte bedrijf ‘Atlas’ werden door Smulders in december van 1889 ingebracht in de nieuw opgerichte ‘Nederlandse Plantenboter Maatschappij’ te Amsterdam. Smulders neemt 90 van de 360 aandelen van fl. 1.000,-voor zijn rekening.

In 1887 bestond de onderneming van Smulders 25 jaar en dat werd groots gevierd met het voltallige personeel (ca. 300 man) in gebouw Tivoli in Utrecht. Het was ook het jaar, dat Smulders deelnam in de in Den Bosch opgerichte maatschap Van Haaren & Van Seters. De maatschap bestond uit Nicolaas & Cornelis van Haaren, Arie Damnus van Seters, een aannemer uit Vught en A.F. Smulders uit Utrecht. De maatschap was opgericht voor ophoging en bouwrijp maken van de drassige gronden ten westen van het station in de stad Den Bosch. De gebruikte excavateur voor de afgravingen zou heel goed door Smulders in Utrecht gemaakt kunnen zijn. Op dat moment telde de vestiging Utrecht 325 medewerkers.

In 1890 gaan de broers Frans en Louis Smulders, samen verbonden in de firma Louis Smulders & Compagnie, ieder hun eigen weg. Wat ten grondslag aan deze beslissing lag is niet bekend. Frans Smulders bleef op dezelfde locatie. Hij noemde zijn bedrijf in het vervolg ‘Utrechtsche Machinefabriek Frans Smulders’. Zijn broer Louis Smulders verhuisde in 1891 naar een pand aan de Vleutenseweg /Groenweg tegenover herenboerderij `Jaffa’. Hij huurde een paar oude panden van een voormalig dakpannenbedrijf en vestigde daar Utrechtsche Machinefabriek Louis Smulders & Co. Kortweg Jaffa’ aan de Vleutenseweg.

In 1893 kocht A.F. Smulders de Ketelmakerij Renson 86 Co’ in Gráce-Berleur in België. Zijn zoon Louis Smulders, werd daar directeur. Het zusterbedrijf was aangekocht om Smulders te kunnen voorzien van de benodigde stoomketels. Er is niet veel terug te vinden van het bedrijf Chaudronneries A.F. Smulders te Gráce-Berleur. Het bedrijf, dat voor de overname door A.F. Smulders in 1893 zich toelegde op de fabricage van stoomketels heeft gaandeweg de jaren de bakens moeten verzetten. Het bedrijf had o.a. een speciale afdeling, die zich bezighield met het maken en ontwikkelen van warmte-terugwin-machines voor de hoogoven-industrie in België en Luxemburg. Het bedrijf kende na WO1 een heel moeilijke periode, maar wist zich te handhaven met diverse staalconstructies o.a. voor de drinkwaterwinning in de Ardennen. Er zijn nog rond 1960 bedrijfsadvertenties gesignaleerd in de media, maar daarna werd het stil. In 1962 werd het bedrijf verkocht aan het Engelse….Dat het bedrijf gonsde van de activiteiten rond 1900 getuigt een deel van de bouwlijst op pagina ?.

De schaalvergroting binnen de baggerindustrie noopte hen toch uit te kijken naar een werf aan het water. De vraag naar baggermaterieel steeg fors en de omvang van de pontons en schepen werden groter en groter. Bijkomende moeilijkheid was, omdat men in Utrecht gebruik moest maken van de diensten van derden, dat er vaak leverantieproblemen optraden met betrekking tot casco’s van schepen. Veel pontons en casco’s van baggerschepen werden gebouwd bij Rotterdamse werven, zoals Bonn & Mees. De schepen werden dan afgebouwd in Utrecht door Smulders zelf. In 1894 kocht de onderneming de werf ‘De Industrie’ van P. Smit jr. in Slikkerveer en werd daardoor onafhankelijk van derden op het gebied van scheepvaart. De gezinnen van Henri en Frans Smulders verhuisden naar Rotterdam. Daar werd ook een verkoopkantoor opgezet aan het Haringvliet 70 te Rotterdam. 

In de jaren na 1880 verlegde het bedrijf langzaam de werkzaamheden, van bemalingsmachines, locomobielen, stalen kapconstructies, stalen spoorbruggen, kunstbotermachines, naar baggermaterialen. In 1882 leverde het bedrijf de eerste baggermolens aan Volker. Het jaar 1885 was een belangrijk jaar voor het bedrijf, omdat toen een bestelling geplaatst werd voor tien excavateurs door J.C. van Hattum, die ingezet zouden worden bij het graven van het Panamakanaal. Het bedrijf maakte in die periode o.a. ook baggermateriaal voor Egypte (Suez), Duitsland (Noord-Oostzeekanaal), Keulen/Düsseldorf (kanalisatie van de Rijn), China (haven van Tientsin), Antwerpen, Gent en dichter bij huis, voor het nieuwe Merwedekanaal.

Emmerbaggermolen ‘IJmuiden’ 1883

Smulders sloot de bouw van drijvend baggermaterieel in Utrecht af met een brochure, die hij liet uitgeven in 1893. In deze brochure was al een plattegrond te vinden van de nog aan te kopen werf ‘De Industrie’ in Slikkerveer (1894). De brochure is opgenomen in de collectie van de New York Public Library en is waarschijnlijk nog het enig bewaarde exemplaar. De bouwlijst bij het van start gaan van de nieuwe werf in Slikkerveer begon bij het bouwnummer 208. Volgens de overzichten in de brochure uit 1893 had men tot die datum in Utrecht al 115 opdrachten afgewerkt voor de leveranties van baggermaterieel.

Het begin in 1862 <<< | >>> A.F. Smulders Slikkerveer

 


St.-Erfgoed Werf Gusto ©2018

Bewaren

Bewaren

Laatst bijgewerkt op: 26 april 2024

Geschiedenis van een Schiedamse scheepswerf