Categorie archieven: ‘Utrechtsche IJzergieterij’

Louis Smulders (Broer en Vennoot van A.F. Smulders)

De eerste zelfrijdende dynamowagen (fabrikaat Jaffa) uit 1907. Dit voertuig had waarschijnlijk het nummer L-429.
Foto: Collectie Jan Bakker – Geniemuseum Vucht.
De tweede zelfrijdende dynamowagen van het Regiment Genietroepen te Utrecht.
Foto: Collectie Jan Bakker – Genie museum Vucht.

Het automerk ‘Jaffa’
De Jaffa als automobielmerknaam van Nederlands fabricaat is niet zo algemeen bekend. De productie is waarschijnlijk zeer gering geweest en er zijn weinig gegevens over bekend. Zelfs in het Gemeentearchief van de stad Utrecht en met name in de stukken van en over de Machinefabriek Jaffa is over de autoproductie van dit bedrijf in de beginjaren van deze eeuw [opm. red.: de twintigste eeuw!] niet veel terug te vinden.

Toch zijn ze er geweest, de Jaffa-wagens! De gemeente Utrecht heeft er waarschijnlijk vier gehad, die dienst hebben gedaan als autoluchtpomp. Eén ervan zou tot in de jaren dertig hebben dienstgedaan.

Een andere afnemer was het Regiment Genietroepen in Utrecht, waar ze gebruikt werden als dynamowagen. Eén van deze Geniewagens reed met het Provincienummer L-430 [opm. red.: de nummers L-429 en L-430 stonden inderdaad op naam van het Regiment Genietroepen te Utrecht]. Het bouwjaar van deze twee wagens was waarschijnlijk 1907. Deze dynamowagens hebben kennelijk niet geheel voldaan, want ze werden beide omgebouwd voor paardentractie.

Bronnen:
Het automerk ‘Jaffa’: Conam.info – Tekst: J. Bakker.

De Oprichter A.F. Smulders

Augustinus Franciscus Smulders, de oprichter van het bedrijf, werd op 27 november 1838 geboren in Tilburg. Zoals gebruikelijk in katholieke kringen werd A.F. vernoemd naar zijn grootvader. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in hetzelfde jaar 1838 er in Tilburg een tweede Augustinus Franciscus Smulders werd geboren, een volle neef van “onze” A.F. De andere A.F. werd later bakker en het bewaard gebleven receptenboekje moet aan deze neef worden toegeschreven.

August Smulders nam de technische interesse van zijn vader over. Op 9 september 1862 huwde hij in ’s Hertogenbosch Catharina Maria Westerlaken. Een familie-overlevering vertelt dat vader Westerlaken pas toestemming voor het huwelijk wilde geven nadat A.F. getoond had stoommachines te kunnen bouwen voor de polderwerken van Van der Eigen en ’t Empel, beiden net ten noorden van Den Bosch.

In 1869 heeft A.F.’s jongere broer Charles zich in het bedrijf ingekocht Waarschijnlijk is dit de gelegenheid geweest dat broer Charles zich in het bedrijf van zijn oudere broer heeft ingekocht. Waarschijnlijk was hij toen al enige tijd bij zijn broer werkzaam geweest. Charles koopt eenderde van het bedrijf, tweederde blijft in handen van de oudste broer A.F. De naam van de laatste is dan ook waaronder het bedrijf blijft bestaan (akte in bezit van de familie Smulders).

Waarschijnlijk woonde A.F. in Den Bosch op het bedrijfsterrein. Dit blijkt uit de verkoop van het bedrijf toen het naar Utrecht verhuisde. Daarbij was een woonhuis onderdeel van de verkoop. In 1872 nam hij het bedrijf Utrechtsche IJzergieterij over, dat in financiële problemen was gekomen door de opdracht tot de bouw van de spoorbrug bij Hedel. Het bedrijf uit ’s Hertogenbosch werd daaropvolgend al snel naar Utrecht overgeplaatst. Smulders voegde zijn naam aan de oorspronkelijke naam van het bedrijf toe tot Utrechtsche IJzergieterij A.F. Smulders.

In Utrecht ging A.F. wonen aan de Bemuurde Weerd Oostzijde 19, d.w.z. bij het bedrijf. A.F. heeft dit huis, samen met dat van zijn broer Charles aan de andere zijde van de Bemuurde Weerd, laten bouwen. De eerste steen is op 15 september 1886 gelegd door de dan 15-jarige Joseph Smulders. Er was een gevelsteen aangebracht met een locomotief en een vrouw.

In april 1883 kreeg hij vergunning zijn twee huizen vanuit zijn eigen bedrijf te voorzien van elektriciteit (Nederlandsche Staatscourant 5 April 1883, De Amsterdammer 5 April 1883). Het ligt voor de hand dat dit tweede huis het pand was waar zijn broer Charles woonde (zie bij Charles). Dit was best vroeg gezien het feit dat in Amerika Edison voor het eerst elektrisch licht showde op 31 december 1879 en in 1892 een octrooi verwierf voor geïsoleerde draad; dit laatste met het oog op elektriciteitsvoorzieningen in huis (Dini, D.A.: “Some history of residential wiring practices in the U.S.”, Underwriters LaboratoriesInc., 2006 digitaal 313).

Ook in 1883 werd A.F. samen met zijn broer Charles benoemd door de Sultan van Turkije benoemd tot ridder in de Medjidié-orde (Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche Courant 31 Mei 1883). Wellicht dat dit te maken had met de bouw van baggermolens voor Turkije.

A.F.’s maatschappelijke betrokkenheid wordt door sommige publicisten  gering genoemd. Uitsluitend de voorbereidings-commisie van de internationale tentoonstelling in Utrecht en een commissie ter voorbereiding van een ambachtsschool in Den Bosch. Maar hij was ook nog bestuurslid van de kiesvereniging Nederland in Den Bosch (Algemeen Handelsblad 4 juni 1871). Dit lijkt een soort politieke partij in oprichting te zijn geweest met als hoofddoel de getrouwe naleving der Grondwet. Meer kennis over de oogmerken van deze kiesvereniging zou mogelijk meer zicht kunnen verschaffen op de politieke en sociale denkbeelden van A.F. Uit een advertentie geplaatst door die Kiesvereeniging bleek dat zij op dat moment vooral de verkiezing van Mr. Van der Does de Willebois niet wilden steunen. Deze persoon werd weliswaar hoog geacht, maar was tegen de scheiding van Kerk en Staat. Mogelijk betreft het hier Petrus van der Does de Willebois. De Kiesvereeniging “Nederland”, waar A.F. een van de bestuursleden was, wilde die scheiding juist wel. Zo wilden zij openbaar onderwijs. Maar zeker niet de godsdienst uitbannen (Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche Courant 8 juni 1871).

In 1887 geeft hij ter gelegenheid van zijn 25-jarig huwelijk en het even lang bestaan van het bedrijf een groot feest bij het dan kennelijk ook in zijn bezit zijnde Veebeek in Berlikum (Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche Courant 29 september 1887). Mogelijk was de aankoopprijs van dit huis f. 140.000, als blijkt uit de informatie uit het blad Recht voor Allen van 23 december 1887.

In 1871 zijn een 13-tal belangstellenden op uitnodiging van de Commissaris der Koning gaan onderzoeken of het mogelijk zou zijn hier ter stede een ambachtschool op te richten in Den Bosch. Tot die 13 behoorden ook Rouppe van der Voort Sr. en J. v.d. Griend, duidelijk voor A.F. interessante contacten. G. Bosch was ook al een der bestuursleden van de genoemde Kiesvereeniging “Nederland”. Hoewel sommige bazen vreesden dat met een ambachtsschool-opleiding goedkope jonge arbeidskrachten zouden verdwijnen, dachten de meesten dat de verbetering van de kwaliteit van de arbeiders een veel belangrijker aspect was. Daarnaast werd het sociaal ook wenselijk geacht dat sommigen op deze manier de armoede te boven te kunnen komen. Omdat aansluiting gevonden kon worden met reeds bestaande onderwijsinstellingen, zouden de kosten meevallen (f. 5000 ’s jaars). In januari 1872 werd dan ook besloten tot oprichting van de vereniging De Noordbrabantsche Ambachtsschool (Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche Courant 3 februari 1872). In de commissie had opnieuw A.F zitting. De statuten werden verspreid en steun verworven teneinde ’s Hertogenbosch de zetel te laten worden van de derde ambachtsschool in Nederland. Wel werd er nog op gewezen dat loonsverhoging voor de arbeiders geen zin heeft (de levensbehoeften zouden navenant duurder worden), maar wel loonsvermeerdering door productiviteitsverhoging die onder andere door een betere opleiding zou kunnen worden verkregen (Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche Courant 23 april 1872). Misschien mag hieruit worden afgeleid dat stuksloon de basis van de inkomsten voor de arbeider was.

Uiteindelijk werd de ambachtsschool pas in 1877 daadwerkelijk opgericht. Vanwege gebrek aan ruimte en overige belangstelling werd bovendien slechts in het vak timmeren les gegeven. (Th. A. Wouters Technisch onderwijs in: H.F.J.M. van den Eerenbeemt, L.P.L. Pirenne ’s-Hertogenbosch op de drempel van een nieuwe tijd, Nijmegen, 1960 blz. 225).

Interessant hierbij is dat de KvK in 1912 minder te spreken was over het ambachtsonderwijs in Den Bosch. Zo werd de uitgroei van de metaalnijverheid ernstig geremd door het feit, dat op de plaatselijke ambachtsschool alleen in het timmervak onderwijs werd gegeven, terwijl in andere en dikwijls kleinere gemeenten volledig geoutilleerde ambachtsscholen bestonden (H.A.M. Boekraad: Enkele aspecten van de industrie, 1875-1914 in: H.F.J.M. van den Eerenbeemt, L.P.L. Pirenne ’s-Hertogenbosch op de drempel van een nieuwe tijd, Nijmegen, 1960 blz. 145).

In november 1874 werd A.F. samen met enkele andere personen gekozen in het bestuur van de Kamer van Koophandel in Utrecht. Zij verdrongen daarmee een paar al lang in het bestuur zittende personen. Het aantal opgekomen stemmers was duidelijk groter dan gebruikelijk. Sommigen, volgens het Utrechtsch Dagblad, zagen hierin een geregisseerde actie van katholieke zijde om meer invloed binnen de koophandel te krijgen (Het Nieuws van den Dag 27 november 1874, De Standaard 4 december 1874).

Steeds vaker nam A.F. deel aan activiteiten die duidelijk in het belang van het bedrijf waren, maar niet direct daarmee verbonden. In maart 1881 werd A.F. benoemd tot lid van het Bewind (Hoofdbestuur) van de Vereeniging van en voor Nederlandsche Industrieelen (De Standaard 14 maart 1881, Provinciale Drentsche en Asser Courant 14 juni 1881). In dezelfde vergadering wendde deze vereniging zich tot de Koning om te vragen in navolging van de wet op auteursrecht ook de regten van den auteur van industrieële of technische scheppingen door de wet tegen aanranding te beveiligen. Eigenlijk dus een soort octrooirecht. In 1883 was A.F. (evenals overigens zijn in 1880 uit het bedrijf gestapte broer Louis) een van de ondertekenaars van een request naar de Koning waarin gevraagd werd om een zekere mate van bescherming voor de Nederlandse industrie tegenover de buitenlandse door middel van invoerheffingen. Dit omdat zulks andersom ook geschiedde en er daardoor sprake was van oneerlijke concurrentie. Dit request was overigens vruchteloos (De Tijd 25 oktober 1887).

In november 1887 kocht de firma A.F. Smulders de Fabriek van Stoom- en andere Werktuigen De Atlas in Amsterdam (De Tijd 21 november 1887 en 22 november 1887) voor fl 150.000. Het was overigens nog de vraag of men dat bedrijf wil voortzetten (De Standaard 22 november 1887).

Activiteiten buiten het bedrijf werden ook ontplooid. Zo was A.F. Smulders in 1888 lid van het Comité van den Bond “Nationalen-Arbeid” (Tilburgsche Courant 2 augustus 1888), de protectionisten. Wat deze bond deed op dit ogenblik nog niet geheel bekend, maar duidelijk is dat dit voor Smulders ook een bijdrage aan zijn nationaal industrieel netwerk betekende. Een van de mede-comité leden was L.A. Hartogh, directeur van de Koninklijke Kaarsenfabriek Gouda. Saillant detail is, dat de buurman van Werf Gusto (1905) de Apollo Kaarsenfabriek was, die in 1929 fuseerde met de Koninklijke Kaarsenfabriek Gouda. Werf Gusto kocht na WO II de braakliggende terreinen van de voormalige kaarsenfabriek en noemde dat intern het ‘Kaarsenterrein’.

Als A.F. in 1894 de werf in Slikkerveer koopt, verhuizen hij en zijn beide zoons met hun gezinnen naar Rotterdam (De Tijd 7 juli 1894). In april 1895 is A.F. naar Brussel verhuisd. Mogelijk hing dit samen met zijn verminderende gezondheid. Dit was ook de reden dat zijn zoons Henri en Frans in die tijd steeds meer de leiding over het bedrijf de facto overnamen. In 1897 werd namens A.F. de bouw van een buitenhuis nabij Venlo aanbesteed (De Ingenieur 12(10) 6 maart 1897). Ongetwijfeld is dit het huize Gusto geweest waarin zijn zoon Piet (Directeur van de steenfabrieken van Canoy & Herfkens) ging wonen. In 1904 ging A.F, in ieder geval des zomers, in Nijmegen wonen op het adres Stationsweg 15 (W. Desserjer Periode 1900 tot 1920; Indrukwekkende mo(nu)menten op Daalseweg, In Paradisum 22(2), 2013).

Bij zijn overlijden werd vooral gemeld dat hij  benoemd was tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Deze onderscheiding kreeg hij naar aanleiding van de deelname van het bedrijf aan de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1900 (Algemeen Handelsblad 14 augustus 1900). Daarnaast was hij Medjidie van het Groot Ottomaanse Rijk en Commandeur in de Orde van O.L. Vrouw van Villa Vicosaa van het Koninkrijk Portugal.

Op 29 april 1908 overleed August Smulders in zijn villa Augusta in Nice waar hij de winters doorbracht. Hij werd in Nijmegen, waar hij des zomers woonde, na een uitvaartdienst in de St. Ignatiuskerk begraven op de R.K. begraafplaats aan de Daalseweg. Later werd ook zijn   echtgenote daar begraven. Het grafmonument is in een zuivere Art Nouveau stijl uitgevoerd en heeft de status  ‘Rijksmonument’.

Publiciteit

Al in 1868 zagen we de eerste publiciteit gegeven aan een product van de Stoomwerktuigenfabriek A.F. Smulders. Het betrof toen het stoomgemaal De Tuut. In enkele kranten werd namens het polderbestuur gerapporteerd over de kwaliteit van het gemaal (Den Bosch; het eerste decennium en Poldergemalen). Het zou het interessant zijn te weten of dit op eigen initiatief van het polderbestuur is gedaan of dat zij om een of andere reden Smulders een vriendendienst wilden bewijzen. In het laatste geval mogen we dit als een eerste duidelijke publicitaire actie van Smulders zien. Ook als dat niet het geval was, werd hij door de publicatie ervan wel gewezen op de waarde van publiciteit voor het bedrijf.

Een jaar later werd Smulders expliciet betrokken bij publiciteit in het algemeen toen hij in het provinciale en lokale voorbereidingscomité zat voor de Internationale Tentoonstelling te Utrecht in 1869. Dit was de eerste keer dat iets dergelijks georganiseerd werd (althans dat zegt het krantenartikel dat gelijkluidend verscheen in het Weekblad van Tilburg en in de Noord-Brabanter van 20 februari 1869). Het doel was voorwerpen voor de huishouding en het bedrijf van den handwerksman te laten zien. Met als strekking den werkman den weg te wijzen, om op de minst kostbare en meest doelmatige wijze te voorzien in de benoodigdheden niet alleen voor zijne huishouding maar ook voor zijn bedrijf, en daardoor zijn lot te verbeteren. De getoonde producten waren in zeven klassen ingedeeld, nl. huisvesting, huisraad, kleding, voeding, gereedschappen, middelen tot ontwikkeling en beschaving (o.a. lectuur, muziekinstrumenten en vakstudie) en verenigingen ten behoeve van de handwerksman. Deelname vanuit het buitenland toonde anders onbekende producten, terwijl Nederlandse bedrijven daarmee automatisch ook aan het buitenland zouden laten zien wat zij konden.

Niet bekend is of Smulders ook daadwerkelijk op de tentoonstelling stond en, zo ja, met welke producten. Het meest passend lijken de zaken in de advertentie voor A.F. Smulders & Compagnie van 1864 waren afgebeeld, zoals kachels e.d. Maar het is de vraag of dat in 1869 (nog) tot het productenpakket behoorde.

Wel zal duidelijk zijn dat Smulders met deze bemoeienissen inzicht verwierf in het nut van deelname aan tentoonstellingen. Eind mei 1875 nam Smulders zitting in de Commissie van Bijstand voor de Nationale Tentoonstelling in september en oktober 1875 in de Parkzalen te Amsterdam. Weer is het een brede tentoonstelling van vooral huishoudelijke aard. Echter een van de zeven hoofdgroepen is Nuttige Voorwerpen (Algemeen Handelsblad 30 Mei 1875). Waarschijnlijk is dat de groep waarin ook Smulders tentoonstelde. In 1876 verscheen er opnieuw een publicatie van een zeer tevreden polderbestuur. Dit maal van dat van de Zuiderpolder bij Bodegraven (Het Nieuws van den Dag 12 februari 1876). Opnieuw doet zich de vraag voor of dit inderdaad initiatief van het polderbestuur was of door de Firma Smulders is ingegeven.

Nadat Smulders in 1876 een succesvolle boomschorsbemaling installeerde in Waalwijk werd dit in verschillende kranten met grotendeels dezelfde woorden gepubliceerd. In ieder geval verschenen artikelen in het Algemeen Handelsblad, De Tijd en de Tilburgsche Courant. De lovende bewoordingen die gebruikt werden: de voor niets terugdeinzende ondernemingszucht der Firma A.F. Smulders en even later De grootste lof komt den heer Smulders toe. In dit geval lijkt het aannemelijk dat aan deze krantenberichten een persbericht van het bedrijf ten grondslag lag. Het is een vorm van Public Relations die we bij Smulders van nu af aan steeds vaker zagen.

In de loop der decennia is Smulders steeds meer publiciteit gaan zoeken op deze twee manieren: krantenartikelen en deelname aan tentoonstellingen. In 1877 publiceerde Smulders op 1 januari een heilgroet voor begunstigers, vrienden en kennissen (Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche Courant 1 Januari 1877). Het is opvallend te zien dat de sociale contacten in die tijd toch nog vooral in het zuiden van het land lagen.

In dit verband is het goed aan te halen wat van den Eerenbeemt en Pirenne over deelname aan tentoonstellingen zeggen in ’s Hertogenbosch op de drempel van een nieuwe tijd (p. 30): Met het ontstaan van deze maatschappijen hangt nauw het typisch 19e eeuws verschijnsel samen handel en nijverheid te bevorderen door middel van tentoonstellingen en toekenning van prijzen. Geen firma van enige betekenis of zij streefde er naar haar producten of het verpakkingsmateriaal te “versieren” met afbeeldingen van erepenningen, gewonnen op exposities in binnen en buitenland. Smulders volgde heel duidelijk deze benadering.

Op de avond van 29 januari 1886 werd de fabriek in Utrecht bezocht door een groot aantal leden van de Utrechtse afdeling van de Vereeniging tot bevordering van fabrieks- en handwerksnijverheid in Nederland (Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche Courant 2 februari 1886). In 1894 werd aan A.F. Smulders uit Utrecht een ere-diploma toegekend voor zijn deelname aan de Wereldtentoonstelling te Antwerpen (De Ingenieur 9(39) 29 september 1894). In 1897 kreeg Smulders op de Brusselsche tentoonstelling in de Afdeeling Materiëel en stelsels van de burgelijke genie van de bouwnijiverheid de Grand Prix voor hun model van een stoom-hopperbaggermachine (Rotterdamsch Nieuwsblad 18 september 1897)

Baggermateriaal


In 1875 bood Smulders een, waarschijnlijk gebruikte, baggermachine te koop aan (Algemeen Handelsblad 22 juli 1875). In 1882 besteedde een van de grootste aannemers van het land, Volker Pzn. uit Sliedrecht, voor ruim ƒ100.000 bij Smulders voor de bouw van drie baggermachines van de grootste soort, een type baggermolen dat tot dan toe meestal uit Groot-Brittannië kwam. Ook Volker bezat zulke buitenlandse machines. Samen met enkele andere grote opdrachten betekende dit voor zo’n 250 mensen werk, een hele opluchting in die sombere economische tijden (Tilburgsche Courant 3 December 1882). Smulders zal zeker inzage hebben gehad in de bij Volker reeds aanwezige baggermachines.

Begin 1886 krijgt Smulders ook de opdracht een baggermolen (en een excavateur) te bouwen voor B.A. Wiegerink uit Groenlo en F.E. Terwindt uit Pannerden ten behoeve van het graven in het Merwedekanaal (De ingenieur jrg 1, 1886, no. 1, 02-01-1886). Ook Arnoud Seters, van Van Bekker-van Seters was bij de aanleg van dit kanaal betrokken. J.J. Bekker uit Lent en A.D. van Seters uit Vught hadden de opdracht gekregen voor de aanleg van een gedeelte van het kanaal nabij den Zeijlweg onder de gemeente Maarssen, tot de schutsluis bewesten Utrecht en het omleggen van de spoorwegen (De Ingenieur 28 juni 1990).

Voor de aanleg van het Noord-Oostzeekanaal in Duitsland mocht Smulders een groot aantal excavateurs, baggermolens en elevatoren leveren. Smulders leverde in 1889 naar Duitsland 2 persbaggermachines, 6 excavateurs, 11 gewone baggermachines, 1 vaste en 4 drijvende elevators, 1 zandzuiger en 2 locomobielen met in totaal 36 compound stoommachines van bij elkaar 3984 ipk (De Ingenieur 5(8) 22 februari 1890) en 31 stoomketels met bij elkaar 1788 m2 verwarmd oppervlak. De meeste machines waren bestemd voor werken aan het Noord-Oostzeekanaal, maar ook enkele voor de bruinkoolwinning. In totaal ging het hierbij om een bedrag van 3 miljoen mark. Het was een belangrijk stuk export in tijden waar men over het algemeen klaagde over de Nederlandse concurrentiekracht, met name ten opzichte van Duitsland (Het Nieuws van den Dag 4 februari 1890).

In totaal werden bij de kanaalaanleg 40 drijvende installaties, dus baggermolens en elevatoren, gebruikt (Deutsche Bauzeitung, XXIX, 4 mei 1895). De baggermolens kwamen vooral van de Lübecker Maschinenbau-Gesellschaft, de Schiffs- und Maschinenbau-Aktiengesellschaften Germania uit Berlijn, de Gebr. Schulz uit Mannheim en dus ook Smulders uit Utrecht. Belangrijker was de leverantie door Smulders van de elevatoren.

Zulke elevatoren werden als een typisch Hollands product gezien. In wezen was het een op twee pontons staande baggermolen. Een bak (met ongeveer 100 m3 inhoud) met elders gebaggerde grond kwam tussen de pontons liggen. De grond werd eruit geschept en met water vermengd. Via een schuin naar beneden gerichte goot kon de bagger dan op de wal gestort worden. Op deze manier konden de Hollandse elevatoren ongeveer 6000 m3 per 24 uur verwerken. Een innovatie was dat er twee emmerkettingen parallel aan elkaar lagen. Zij waren onderling zo gepositioneerd dat er steeds een schalm met emmer op de ene ketting naast een schalm zonder emmer op de andere ketting lag. Op deze manier werd, met kleinere emmers, bereikt dat de hoeveelheid grond die tegelijkertijd met water vermengd moest worden, kleiner was bij gelijkblijvende totaal productie. Het spoelproces verliep hierdoor efficiënter. Dit systeem was door Smulders gepatenteerd. Het is op de foto (Foto: 2) niet zichtbaar. De elevatoren werden aangedreven met 100 pk voor de baggerkettingen en 150 pk voor de pompen. De kosten van een dergelijke machine bedroegen 180.000 tot 250.000 Mark.

De goot naar de wal kon gesloten zijn (een buis) waarbij Smulders dan een tussenpomp halverwege de leiding aanbracht. Daardoor konden minder krachtige pompen gebruikt worden en de transportafstand vergroot. Bovendien waren de pompen minder aan slijtage onderhevig. Ook dit was door Smulders gepatenteerd (Fülscher: “Der Bau des Kaiser Wilhelm-Canals”, Zeitschrift für Bauwesen, XLVII, 1897).

 

Bron:
Van A.F. Smulders tot Werf “Gusto” voorheen Firma A.F. Smulders 1862-1911.
Tekst: ir. B. Boon, bewerkt door D.H. Allewelt

Foto: 1. In april 1889 adverteerde Smulders in de Schweizerische Bauzeitung met een afbeelding van een baggermolen. Hierbij noemde hij een groot aantal plaatsen waarnaar zulke “Nass-Bagger” reeds geleverd waren: Holland en haar Koloniën, het Panamakanaal, het Noord-Oostzee-kanaal, Oporto, Lissabon, Braila en Galatz in Roemenië, Boulogne en Duinkerken in Frankrijk, Buenos Aires in Argentinië. Uit deze opsomming blijkt dat we, maar van een klein deel van Smulders’ leveringen op de hoogte zijn.
Foto: 2. Elevator gebruikt bij de aanleg van het Noord-Oostzeekanaal.
(Deutsche Bauzeitung, XXIX, 4 mei 1895)

Gasfabrieken & Overkappingen

Voor een gieterij was brandstof een eerste vereiste. In ieder geval vroeg Smulders binnen een paar maanden na de start van zijn bedrijf toestemming om een gazinrigting te mogen aanleggen op het terrein waar hij zijn bedrijf begonnen was. Mogelijk gebruikte Smulders hiervoor het liefst gas dat hij opwekte in een eigen installatie. Maar het is waarschijnlijker dat hij dat gas voor verlichting gebruikte.

Al in 1868 bood A.F. in een advertentie een volledige gasinrichting voor bereiding van steenkolengas aan en vermeldde hij dat dergelijke inrichtingen bij hem vervaardigd werden (Weekblad van Tilburg 9 mei 1868). De kennis over het proces moest dus bij hem aanwezig geweest zijn. Tegelijkertijd werd ook een stoommachine van 10 paardenkracht aangeboden en een stoomketel, zo goed als nieuw, van 22 paardenkracht. Iets later werd de stoommachine opnieuw aangeboden als zeer geschikt voor het aandrijven van graan-, oliemolen en andere werktuigen. Daarnaast werd een locomobiel van 8 paardenkrachten aangeboden. De gasinrichting werd nader gespecificeerd als geschikt voor 400 lichten, terwijl een tweede werd aangeboden geschikt voor 100 lichten (Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche Courant 29 mei 1868).

In 1873 werd aan Smulders onderhands de levering gegund van een stoommachine met exhauster, pijpen enz. ten behoeve van de gasfabriek van de gemeente Kampen (behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten). Smulders leverde kennelijk niet de ijzeren buizen voor de gasleiding of de lantaarnpalen en armen (Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 30 augustus 1873).

Op 21 december 1878 werd Smulders uitgekozen om voor de gemeentegasfabriek in Utrecht het gietijzer te leveren voor een bedrag van ƒ 2.216,00. Dit was maar een post uit een totaal van 16 met een gezamenlijke waarde van ƒ 12.995,05 (De Opmerker 4 januari 1879). Niet bekend is wat het gietwerk inhield.

W.H. Smulders moest in 1879 een boete betalen te wegens late oplevering van ijzerwerken voor de gasfabriek in Tilburg (Rotterdamsche Courant 20 maart 1879). Of A.F. Smulders (zijn zoon) bij deze opdracht mogelijk ook betrokken was, is onbekend.

In 1881 vermoedde de Afdeeling Utrecht van de Vereeniging ter bevordering van fabriek- en handwerksnijverheid dat de Nederlandse industrie kansen liet liggen door geen gaslampen en gasornamenten te vervaardigen. Deze kwamen altijd uit het buitenland. De vereniging stelde een commissie in die onderzoek deed naar de oorzaken van deze situatie en moest kijken of daar, eventueel door samenwerking, verandering in gebracht kon worden. Een van de leden van deze commissie was A.F. Smulders (Het Nieuws van den Dag 12 maart 1881).

In februari 1884 mocht Smulders een belangrijke bijdrage leveren aan het staalwerk voor een nieuwe gasfabriek in Amsterdam (De Tijd 29 februari 1884). De opdracht werd gegeven door de hoofdaannemers van Steenhoven en van Hattem (Het Nieuws van den Dag 1 maart 1884). Waarschijnlijk betrof dit de Oostergasfabriek.

Het is niet bekend welk soort ijzerwerk is door Smulders geleverd werd. Wel werd genoemd dat A.F. Smulders het ijzerwerk voor de spoorbruggen en de lifts in de stokerij leverde (De Tijd 12 juni 1886). Daarnaast werd in een krantenartikel gesproken over de retortenbuizen die werden gefabriceerd (Tilburgsche Courant 10 december 1885). Bij de Oostergasfabriek werd een retortenhuis* gebouwd van 5600 m2 (De Tijd 12 juni 1886). Hieruit zou men kunnen afleiden dat Smulders daarmee ook procesapparatuur voor de daadwerkelijke gasproductie leverde?

Bij de gasfabrieken heeft Smulders vooral kapconstructies geleverd. Er zijn er meer door hen geproduceerd. In de brochure Rolbruggen van 1901 worden de volgende genoemd:

Voor het Ministerie van Justitie:
Kapconstructie en ijzerwerken voor het archiefgebouw te ’s-Bosch

Voor het Ministerie van Oorlog:
Kap over de rijschool te Amersfoort
IJzerconstructies voor de kazerne Damlust te Utrecht

Voor de Maatsch. tot Exploit. van Staatsspoorwegen:
Overkappingen voor de werkplaatsen te Blerick bij Venlo

Voor de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij:
IJzeren goederenloodsen te Amsterdam

Voor de Imp. Continental Gasassociation te Amsterdam:
Alle kap- en brugconstructies voor de gasfabriek aan de Haarlemmerweg
Alle kap- en brugconstructies voor het retortenhuis van de Gasfabriek aan de Linnaeusstraat te Amsterdam

Voor Diversen:
Kap over de wintertuin Maison Stroucken
Kap over de manege te Amsterdam
Geconstrueerde balklagen voor winkelgalerij te Amsterdam
Overkapping boekdrukkerij van P.W. van de Weijer en Co. te Utrecht

Kapconstructie voor Maison Stroucken
De aan de Singelgracht gelegen dubbelsociëteit Bellevue/Concordia was in de 19e eeuw hèt zalencentrum van de stad, vergelijkbaar met het RAI-complex van vandaag. In Concordia waren alleen heren welkom, in Bellevue ook dames en kinderen. In 1868 werd een nieuw, groter gebouw opgeleverd.

Het sociëteitsgebouw kwam in 1883 in handen van H.L. Stroucken. Hij gaf het pand een andere bestemming en Maison Stroucken werd nu een meer algemener evenementengebouw. Stroucken breidde flink uit: in 1884 werd een wintertuin gerealiseerd. Toen de gemeente de Marnixstraat gerooid had, probeerde Stroucken zoveel mogelijk percelen aan de westkant van die nieuwe straat te bemachtigen. Een groot perceel ging aan zijn neus voorbij. Daar werd de Spieghelschool gevestigd, de basis voor het latere De la Mar Theater, waarover direct meer. Verder noordwaarts kreeg hij wel een aantal percelen te pakken waarin ontvangst- en receptieruimten kwamen en overnachtingscapaciteit werd ondergebracht. In 1899 kwam Maison Stroucken onder directie van Willem van Rijn. Onder de nieuwe directeur werd de naam Bellevue weer in ere hersteld.

Het genoemde Maison Stroucken was gedurende enige jaren het verbouwde theater Bellevue. Dit was in 1868 gebouwd en in 1883 door de heer Stroucken overgenomen waarbij deze nieuwe naam aan het gebouw gegeven werd. Er vonden ook uitbreidingen plaats zoals in 1884 de genoemde wintertuin die tevens concert- en toneelzaal was. Deze bood plaats aan 1500 personen. Het ontwerp was van de architect Ed Cuypers. De ijzeren kapconstructie was geleverd door de Utrechtsche IJzergieterij.


*Gebouw voor een toestel dat bestemd was voor de zogeheten normale of droge destillatie, vaak een buisvormige ijzeren of stenen ketel, waarin stoffen of mengsels verhit werden om bestanddelen daarvan, zoals gas, af te scheiden.
**Retortenbuizen en vergelijkbare apparatuur worden elders niet genoemd in relatie tot Smulders. In de brochure Rolbruggen van A.F. Smulders uit 1901 werd voor de Oostergasfabriek alleen genoemd dat zij de kap- en brugconstructies voor het retortenhuis geleverd hebben. Weliswaar betrof deze brochure de Afdeeling Kap- en Brugconstructie en hoeven andere zaken daar niet genoemd te zijn. Maar het is goed mogelijk dat in het bericht in de Tilburgsche Courant een fout gemaakt is en dat retortenhuizen in plaats van retortenbuizen bedoeld zijn.

Bron:
Van A.F. Smulders tot Werf “Gusto” voorheen Firma A.F. Smulders 1862-1911.
Tekst & Research: ir. B. Boon,
Tekst bewerkt en aangevuld door: St.-Erfgoed Werf Gusto.

Foto: 1. De Oostergasfabriek Amsterdam gefotografeerd in 1890. Bij elkaar omvatte de levering van Smulders zo’n 2.000 ton staal (Tilburgsche Courant 10 december 1885).
Foto: Collectie Stadsarchief Amsterdam – Fotograaf: Onbekend.
Foto: 2. De foto laat zien dat retortenbuizen** voornamelijk gietwerk betreffen en zouden wat dat betreft bij andere Smulders producten passen, zoals het gietwerk van stoommachines.
Foto: Collectie Stadsarchief Amsterdam – Fotograaf: Onbekend.

 

Excavateurs


In 1878 werd het Kanaal van Gent naar Terneuzen gegraven met behulp van een excavateur. De afbeelding laat duidelijk zien wat het principe van een excavateur is en waarom hij in het Duits Trockenbagger genoemd wordt. In een gevonden catalogus staan de machines afgebeeld die door het bedrijf A. Couvreux & H. Hersent gebruikt zijn voor de aanleg van het Kanaal van Gent naar Terneuzen. In die catalogus staat ook de originele afbeelding van (Foto: 1). Het is duidelijk dat het geen machine van Smulders was, ook al lijkt hij er sterk op.

Couvreux, Hersent et Compagnie was betrokken bij de aanleg van het Suezkanaal en werd door De Lesseps (Couvreux was een vriend van hem) ook weer uitgenodigd om te helpen bij de aanleg van het Panamakanaal. Met grote, complexe systemen en machines was Smulders succesvol. Niet alleen voor de Nederlandse markt. In september 1885 kreeg het bedrijf de opdracht tot het leveren van 10 excavateurs voor de aanleg van het kanaal in Panama. Elk van deze excavateurs bevatte 4 stoommachines met een gezamenlijk vermogen van 100 paardenkracht. Daarmee moest per dag 2000 m3 grond verplaatst kunnen worden. Daarbij zond het bedrijf ook een twaalftal arbeiders met een chef uit Utrecht om die machines gedurende een drietal jaren te bedienen. De arbeiders verdienden daarbij een weekloon van fl. 40, waarschijnlijk voor die tijd een heel behoorlijk salaris. De genoemde baggermachines zijn waarschijnlijk dezelfde die in 1886 excavateurs genoemd worden. Spaarnestad publiceerde in de Katholieke Illustratie een foto van de fabriekshal van de Utrechtsche IJzergieterij Firma A.F. Smulders (zie foto bovenaan de pagina) en de excavateurs in werking, waarschijnlijk bij proefnemingen. De eerste machine werd midden 1887 opgeleverd. De foto uit het bezit van het (Panama) Canal Museum van een excavateur gebruikt bij Bas Obispo (Foto: 2) lijkt één van deze Smulders machines te zijn. Misschien geldt dat ook voor de excavateur die gebruikt werd bij de doorsnijding bij La Culebra (Foto: 3).

Begin 1886 krijgt Smulders ook de opdracht een excavateur (en een baggermolen) te bouwen voor B.A. Wiegerink uit Groenlo en F.E. Terwindt uit Pannerden ten behoeve van het graafwerkzaamheden in het Merwedekanaal.

Eind 1887 kreeg Smulders de opdracht nog vier baggermachines te vervaardigen voor het Panamakanaal. Waarschijnlijk dat ook dit excavateurs waren. Kort na deze opdracht bracht de Utrechtsche IJzergieterij Firma A.F. Smulders een viertalige catalogus uit met als titel Type Excavators ( met een remake in 1911). Hoewel gesuggereerd werd, dat dit een standaard product was, werden waarschijnlijk uitsluitend de Panamakanaal excavateurs afgebeeld. Interessant is te zien dat er twee types waren, de Talud-excavateur bedoeld voor het uitgraven van grond lager dan de machine, en de Heuvel-excavateur bedoeld om grond te verwijderen van een positie hoger dan de machine. Het verschil was de richting waarin de emmers werkten. Het was relatief eenvoudig het ene type om te bouwen tot het andere. Duidelijk was dat Smulders graag met deze machines aan de weg timmerde.

De gemeente Den Bosch had van het rijk grond aangekocht en het aannemersduo Nicolaas van Haaren en de Vughtenaar Arie Dammus van Seters de opdracht gegeven tot het ophogen en bouwrijp maken van het terrein. Beide heren waren sinds 1887 in het bezit van zandgronden op de Vughtse heide en gingen vervolgens aan de slag als ‘maatschap van Haaren & van Seters’ waartoe ook Cornelis van Haaren (broer van, en burgemeester van Kerkdriel) en August F. Smulders. Voor het ontginnen van de zandgronden werd een stoombaggermolen ingezet. Dit tot ongenoegen van de arbeiders die vreesden dat er door dit ‘monster’ banen verloren zouden gaan. Al snel kreeg dezemachine dan ook de scheldnaam ‘De IJzeren Man’ (Foto: 4). Het strandbad is ernaar vernoemd en de wijk buiten den Bosch naar het materiaal van de ophoging: het Zand (ligt voor/naast het station). De graafwerkzaamheden duurden van 1887-1892.

De maatschap duurde slechts tijdelijk want de heren Seters en Van Haaren gingen later elk hun eigen weg. De firma Van Haaren was de basis van het latere Ackermans & van Haaren geworden. Gelet op het feit dat Smulders participeerde in het zandafgravingsbedrijf mag er zonder meer van uitgegaan worden dat de gebruikte excavateur er een van Smulders was.

In 1888 werden voor het verleggen van de Maasmond tussen Keizersveer en Dussen bij het graven van de Bergsche Maas vier door Smulders geleverde excavateurs gebruikt. De prestaties waren enorm. Een trein van 22 zandwagens werd in 25 minuten door een excavateur geladen: elke minuut een wagon! Ondanks deze besparing in arbeidskrachten waren er toch nog zo’n 1000 arbeiders bij het werk daar betrokken. Andere berichten spreken over het gebruik van vijf excavateurs. Of ook een vijfde een Smulders-machine was, is niet bekend. De droge baggermachines waren op dat moment belangrijker dan de meer traditionele natte baggermolens.

Op de bouwlijsten, die we gevonden hebben over de periode van Smulders in Slikkerveer, staan geen Excavateurs vermeld. Zeer waarschijnlijk werden die tot 1905 nog in de Utrechtse vestiging gebouwd. Plots vinden we ze wel terug op de bouwlijsten van Werf Gusto vanaf 1905, toen de vestigingen Utrecht en Slikkerveer waren gesloten. In 1909 werden twee excavateurs afgeleverd (Bouwnummers 368 en 369), voor respectievelijk Polensky & Zolner (D) en De Cloedt (B). In 1912 (Bouwnummer 391) werd er een excavateur afgeleverd aan Counon (F) en een grint-excavateur (Bouwnummer 399) voor De Vries (NL). In 1918 werden nog twee excavateurs afgeleverd aan Bergrode Heerlen onder de bouwnummers 518 en 525, gevolgd door een derde aan dezelfde opdrachtgever in 1919 onder bouwnummer 532. In 1922 werd nog een excavateur afgeleverd onder bouwnummer 551. De naam van deze opdrachtgever is helaas niet bekend. Volgens de bouwlijsten was dit de laatste ooit afgeleverd door Werf Gusto.

Foto: 1. Een afbeelding van een van de gebruikte machines door het bedrijf A. Couvreux & H. Hersent voor de aanleg van het Kanaal van Gent naar Terneuzen.
Scientific American December 14, 1878

Foto:2. 1886 Graafmachine aan het werk bij Bas Obispo 1886 – Graafmachine aan het werk nabij Empire. Gemiddeld 400 kubieke meter per dag. Graafmachine aan het werk nabij Empire. Gemiddeld 400 kubieke meter per dag.
Foto: Panama Canal History Museum
Foto: 3. Leden van de Geographical Society waren aanwezig toen het Panamakanaal werd gegraven. Hier werd in 1886 een graafmachine van het type ‘groot model, 180 pk’.
Foto: Liternaute.com – Fotograaf: A. Blanc.
Foto: 4. Baggermachine (excavateur) ‘De IJzeren Man’ op rails.
Brabants Historisch Informatie Centrum – Fotovu.3426.
Foto: 5. Een excavateur. waarvan er meerdere verkocht zijn voor werk in Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, België en Nederland.
Foto: ‘Excavateurs Werf Gusto 1911’ – Fotograaf: Onbekend.

Foto: 6. Het testen van een van de excavateurs voor gebruik in de Solo-vallei in Nederlands-Indië (Indonesië)
Foto: ‘Excavateurs Werf Gusto 1911’ – Fotograaf: Onbekend.
Foto: 7. Een van de Smulders-excavateurs die is gebruikt bij het uitdiepen van de Antwerpse haven. Jaar van uitvoering is niet bekend.
Foto: ‘Excavateurs Werf Gusto 1911’ – Fotograaf: Onbekend.

H. Reinhold vergeleek in 1889 de prestaties van een Dunbar Ruston excavator gebruikt bij de aanleg van het Manchester Ship Canal (2500 cub. yard per dag) met die van een Smulders excavateur die per dag 4500 cub. yard stijve klei kan produceren. Daarbij bleek Smulders’ excavateur te werken in de Maas nabij Den Bosch (De Ingenieur 4(23) 8 Juni 1889). Het is de vraag of dit werkelijk excavatoren van een vergelijkbaar type waren. Van het Britse bedrijf zijn tot nu toe alleen afbeeldingen van het Shovel-type (lepel-baggermolen) gevonden. Dit is het type graafmachines dat ook door de Amerikanen gebruikt werd toen zij begin 20e eeuw het graven van het Panama Kanaal weer opvatten nadat het bedrijf van De Lesseps failliet was gegaan in 1889 en zijn werk had gestopt. Daarbij bleek de shovel-excavator duidelijk in het voordeel te zijn ten opzichte van het type met een emmerketting, zoals van Smulders.

Overigens kondigde Reinhold in zijn commentaar ook nog aan dat er ‘binnenkort’ voor het Noord-Oostzeekanaal en andere werken in Duitsland en Oostenrijk nog tenminste een dozijn van deze machines in werking gingen komen. Bij dit laatste leverde Smulders kennelijk ook bedienend personeel. In ieder geval werd er geadverteerd voor molenbazen voor Duitsland.

Smulders heeft ook enkele excavateurs geleverd voor bruinkoolmijnen in Duitsland en Oostenrijk. Zij werden gebruikt om de harde bovengrond te verwijderen van de bruinkoolbedding. Bruinkoolmijnen worden meestal in dagmijnbouw geëxploiteerd.

Ook voor de aanleg van het Noord-Oostzeekanaal (Foto: 5), het Kaiser-Wilhelm-Kanal, leverde Smulders een aantal excavateurs (naast de baggermolens en elevatoren). Smulders leverde zes van deze machines. Een veel groter aantal werd geleverd door het Duitse Lübecker Maschinenbau-Gesellschaft en gebruikt door de Beierse firma M. Sager. Die van Smulders waren minder krachtig en daardoor alleen geschikt voor het ontgraven van lichtere grond. Zo werd de ‘Grünenthaler Einschnitt’ uitgevoerd met 5 Lübecker machines in combinatie met één van Smulders. In totaal werden bij de aanleg van het kanaal 27 excavateurs (Trockenbagger) gebruikt.

Op maandag 15 november 1897 was de Minister van Koloniën in Utrecht aanwezig bij de beproeving in een weiland achter de Utrechtsche IJzergieterij van vier excavateurs die door Smulders vervaardigd waren om baggerwerkzaamheden te verrichten in de Solo-vallei (Foto: 6) in Nederlandsch-Indië, het huidige Indonesië. De machines zouden kort daarna daarna naar Indië verzonden worden. De beproeving vond plaats met één machine. Er werd nog vermeld dat oorspronkelijk door het Ministerie van Koloniën aan vier fabrikanten opdracht gegeven was om in totaal acht excavateurs te bouwen. Na beproeving werd besloten, dat de door Smulders gebouwde machine het best presteerde waarna Smulders opdracht kreeg er nog een viertal te bouwen. In totaal waren voor het werk in de Solo-vallei acht excavateurs nodig. Smulders’ excavateurs (Foto: 7) zijn ook gebruikt bij de aanleg en verdieping van de haven van Antwerpen.

Opvallend is dat bij het graven van de haven van Scheveningen een excavateur van Smulders werd gekocht tegen een gunstige prijs, die oorspronkelijk voor de Solo-vallei bestemd was. De details over het hoe en waarom ontbreken. Tussen 1900 en 1904 werd de Binnenhaven (Foto: 8) in Scheveningen aangelegd. Daarbij werden twee excavateurs ingezet in het jaar 1901. De werkzaamheden zijn uitgebreid beschreven in P.J. van Voorst Vader’s artikel ‘De Binnenhaven te Scheveningen’, De Ingenieur 17(39) 1902. Het werk werd opgedragen aan K.L. Kalis uit Sliedrecht en C. de Groot uit Gorinchem voor in totaal f. 1.517.000. Uit defensieoverwegingen mocht de haven alleen geschikt zijn voor bommen (de vissersschepen!) zodat hij relatief ondiep moest blijven. De haven werd in duingebied gegraven en met een beetje plannen en wat pompen waren er geen baggermolens nodig: alles kon met de excavateurs gedaan worden. Bbijkomend voordeel was, dat graven van droog zand minder energie vergde dan nat zand. Eerst werd puur handmatig wat duin weggegraven en een stukje spoor aangelegd aansluitend op de H.IJ.S.M. lijn naar Scheveningen (ruwweg de loop van (stoom-)tramlijn 11). Daarop konden al snel handmatig geladen en geloste kipwagens gebruikt worden. Vanaf december 1900 werden langs de spoorlijn onderdelen aangevoerd voor de door A.F. Smulders geleverde excavateur. Deze werd ter plaatse opgebouwd. Op 25 maart 1901 was hij gereed en werd vanaf de volgende dag in gebruik genomen.

Ondertussen werd een tweede excavateur besteld, dit keer bij de Lübecker Maschinenbau-Gesellschaft (LMG). Ook nu werden de onderdelen per spoor aangevoerd en ter plaatse samengebouwd. Deze tweede excavateur werd op 10 juni 1901 in dienst genomen. Aanvankelijk werden beide machines als heuvel-excavateurs gebruikt om de duinen af te graven. In de tweede helft van het jaar werd de LMG-machine dag en nacht ingezet, de Smulders machine alleen overdag. In december 1901-januari 1902 werd de LMG excavateur omgebouwd voor diep baggeren en ging 7 meter diep (ten opzichte van het spoor waarop de machine stond) de havenkom zelf diepbaggeren.

In 1903 werd de ‘Maashaven in Rotterdam eveneens gegraven met gebruik van Smulders’ excavateurs (T. van Dam De Rotterdamse Haven 650 jaar Amsterdam 1990). Merkwaardig is dat de foto in dit boek op de machine duidelijk de naam Werf Gusto laat zien, terwijl deze naam pas in 1905 onofficieel en in 1911 officieel in gebruik werd genomen. Wellicht is in het  boek een latere foto geplaatst. Dezelfde foto is gebruikt in het verslag dat over De Wereldtentoonstelling te Brussel. V. Inzending der Werf Gusto, firma A.F. Smulders,  Schiedam geschreven door R.A. van Sandick en gepubliceerd in De Ingenieur 25(34) 1910.

Kijk hier voor bouwlijst Excavateurs gebouwd in Schiedam.
Kijk hier voor Excavateurs gebouwd in Utrecht.

Foto: 8. Eerste haven Scheveningen (1903) in aanleg, een excavateur aan het werk.
Foto: Beeldbank Den Haag (0. 76227) – Fotograaf: Onbekend.


Bronnen:
The Path between the Seas: The creation of the Panama
Canal, 1870-1914
De Gooi- en Eemlander 15 mei 1886
Het Nieuws van den Dag 3 September 1885
Schiedamsche Courant 18 december 1885
Schiedamsche Courant 1 juli 1887
De ingenieur jrg 1, 1886, no 1, 02-01-1886
Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard 22 augustus 1888
Het Nieuws van den Dag 8 October 1889
Het Nieuws van den Dag 4 Februari 1890
Het Nieuws van den Dag 4 Februari 1890
Deutsche Bauzeitung, XXIX, 4 mei 1895
De Tijd 9 November 1897
De Telegraaf 10 November 1897
Van A.F. Smulders tot Werf “Gusto” voorheen Firma A.F. Smulders 1862-1911 – B. Boon
Teksten aangepast voor publicatie: D.H. Allewelt (St. Erfgoed Werf Gusto).

C.W. Smulders


Carolus Wilhelmus (Charles) Smulders werd in 1842 geboren als vierde zoon van Smulders. Op 4 juni 1868 trouwde hij met Regina Maria Anna Leysten. In 1869 kocht hij zich in in het bedrijf van zijn oudere broer. Na verplaatsing van het bedrijf naar Utrecht woonde Charles in een 18e-eeuws pand op het adres Bemuurde Weerd 3 Westzijde, recht tegenover het huis van zijn broer. In het huis van Charles waren meerdere technische mozaïeken aangebracht.. Een daarvan stelde een locomotief van de serie 300 S.S. voor. Dit mozaïek is later naar het Spoorwegmuseum overgebracht. Het is niet bekend of deze mozaïeken iets te maken hadden met de producten die het bedrijf fabriceerde of dat ze uitsluitend de technische interesse van de bewoner uitbeeldden.

Het pand Bemuurde Weerd 3 is later de sociëteit geworden van SSRU, de Societas Studiosorum  Reformatorum afdeling Utrecht. Na enkele tussenliggende andere aanwendingen is er tegenwoordig het popcentrum Ekko gevestigd.

In de feestrede van 1887 (zie later) wordt hij duidelijk als belangrijk voor het bedrijf gezien. In die tijd was hij lid van de Quadrille club (quadrille is een dans in hogere kringen), iets wat hij zelf, gezien de aanwezigheid van leden van die vereniging bij het feest, als een belangrijke activiteit buiten het bedrijf zag.

In 1888 is Smulders een van de tien leden van een deputatie namens de Koning uit Nederland afgevaardigd naar het gouden priesterfeest van de paus Leo XIII (). In april 1889 krijgt Charles bij Koninklijk Besluit toestemming tot het dragen van het Erekruisv“Pro Ecclesia et Pontifice (voor Kerk en Paus)hem door de Paus geschonken.

Toen in 1894 het bedrijf zijn hoofdvestiging in Slikkerveer kreeg, trad Charles uit de directie en bleef in Utrecht wonen. Hij woonde op dat moment vlak bij het Station Staatsspoorweg. Hij mocht zijn grond uitbreiden van een naastgelegen stuk dat aan de Staat toebehoorde. Dit gebeurde door ruiling tegen iets verderop gelegen grond en een bijbetaling. Dit moest bij wet bekrachtigd worden. Smulders verkreeg een strook grond ter grootte van 34 centiaren (= 34 m2 ) van het Stationsplein, tegen ruiling van een stuk grond op de hoek van het Stationsplein en de Leidschenweg ter grootte van 15 centiaren (=15 m2 ) en een bijbetaling van f 1650.

Charles was een liefhebber van paardrijden. In 1897 kocht hij op een veiling de bekende 4-jarige harddraver De Vliegende Hollander voor f 1525. In 1896 nam hij met dit paard, bereden door J.C. de Boer, deel aan de harddraverijen te Alphen aan den Rijn. Charles overleed 16 januari 1900.

Bron:
(Nederlands Patriciaat 85 2003/04)
Nederlandsche Staatscourant 30 Juli 1869
Culemborgsche Courant 1 Januari 1888
Algemeen Handelsblad 18-4-1889
De Tijd 7 Juli 1894
Utrechts Nieuwsblad 6 Maart 1894
Schoonhovensche Courant 22 Juni 1895
Algemeen Handelsblad 26 September 1896
De Tijd 17 Januari 1900)