Bron: Documenten ingezonden door R. Pellaerts – bankwerker in MF
Laatst bijgewerkt op: 6 december 2024
Bron: Documenten ingezonden door R. Pellaerts – bankwerker in MF
Laatst bijgewerkt op: 6 december 2024
Alle foto’s: Digitale Collectie St.-Erfgoed Werf Gusto – Fotografie: Onbekend.
Laatst bijgewerkt op: 28 oktober 2024
Laatst bijgewerkt op: 29 oktober 2024
1862
1863
1864
1865
Bedrijf richtte zich op de:
1867
1868
1870
1871
1872
1873
1874
1875
1879
1880
Na 1880
1881
1882
1883
1884
1885
1886
1887
1888
1889
1890
1892
1893
1894
1895
1896
1897
± 1899
1900
1901
1902
1903
1904
1905
1906
1907
1908
1909
1910
1911
1912
1913
1914
Werf Gusto gaat zich specialiseren op het terrein van:
1915
1916
1917
1918
1919
1921
1922
1923
1924
1925
1926
1927
1928
1930
1933
1934
1935
1936
1937
1938
1939
1940
1941
1942
1943
1944
1945
1947
1948
1950
1951
1952
1953
1954
1955
1956
1957
1958
1959
± 1960
1961
1962
1964
1965
1966
1967
1968
1969
1970
1971
1972
1973
1974
1975
1976
1978
1980
1985
1988
2010
2017
2018
Laatst bijgewerkt op: 17 december 2024
Het jaar 1973 was het ‘kanteljaar’ voor Gusto. De hellingen lagen vol en er zaten nog voldoende vervolgorders in portefeuille. Voldoende voor enkele jaren werk. Maar vanaf dat moment verliep het binnenhalen van nieuwe orders voor na de periode van de Viking Piper (Co. 928-1974) en het grote booreiland Maersk Explorer (Co. 944-1975) uiterst stroef. Wat er uiteindelijk binnen gehaald werd was volstrekt onvoldoende om een middelgrote scheepswerf in de offshore met meer dan 1200 man personeel te laten draaien.
Wat was de oorzaak dat Werf Gusto het op termijn niet meer zou redden? Er waren economische redenen aan te wijzen, die waren deels verantwoordelijk voor de slechte positie van de werf. Het was moeilijk concurreren met opkomende goedkope scheepsbouwnaties, zoals Zuid-Korea en Japan. De loongolf, die Nederland in 1973 overspoelde als gevolg van roerige stakingen tegen de betere vergoedingen van ingehuurde krachten via koppelbazen, maakte de Nederlandse producten alleen maar duurder dan ze al waren.
Buiten deze economische omstandigheden waren er nog enkele aspecten, die hebben bijgedragen aan de sluiting van de werf in 1978.
Anno 2018, 40 jaar na sluiting van de Werf Gusto in Schiedam is het voor velen nog immer klip-en-klaar dat de sluiting het directe gevolg was van de weigering van IHC Holland NV geld uit te trekken voor de dringend zakelijke modernisering van de werf. Een fors deel van dat geld voor de modernisering, was om de werf op Deltahoogte te brengen. Alle reserves opgebouwd voor aanpassingen en modernisering van Werf Gusto waren werden opgeslokt door de enorme verliezen opgelopen bij het ‘Amerika-avontuur’, zie verder in dit hoofdstuk, van de Raad van Bestuur (RvB) van IHC Holland NV. Toen eind 1972 Harrie Smulders terugtrad als voorzitter van de RvB van IHC Holland NV, wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en omdat hij zich deels verantwoordelijk voelde voor het echec in de Verenigde Staten, werd hij opgevolgd door D.L.H. Smit. Smit kwam voort uit IHC Smit Kinderdijk en was in de RvB tot dan toe verantwoordelijk voor het besturen van de Baggerdivisie van IHC Holland NV. De aanstelling van Smit als opvolger van Smulders was het moment dat het lot volgens velen van Werf Gusto bezegeld werd. Smit was een ‘baggeraar’ van huis uit en hij had niets met ‘offshore’.
Er was door de RvB hoog ingezet op vernieuwing en modernisering van de aangesloten werven. Een van de eerste, die daarvan profiteerde was IHC Smit Kinderdijk, daar werden tientallen miljoenen guldens voor de bouw van o.a. overdekte hellingen uitgetrokken en dat wierp zijn vruchten af. Hetzelfde gebeurde met de werf van IHC Verschure in Amsterdam. De eerstvolgende werf in de wachtrij voor modernisering was Werf Gusto. De totale kosten werden geschat op ƒ 90 tot ƒ 100 miljoen inclusief kosten voor het ophogen van het hellingenterrein met drie meter. IHC Holland NV had dat geld op dat moment en dat was ook toegezegd.
Het financiële debacle in de Verenigde Staten (IHC-LeTourneau)
De Offshoredivisie van IHC Holland NV bestond in 1970 uit: IHC Gusto BV, SBM Monaco en Brown & Root. Een nieuw onderdeel (1971) van de Offshore Divisie, het Amerikaanse IHC LeTourneau (Marine Corporation) in het Texaanse Corpus Christie, deed op dat moment niet alleen een poging de poten onder een booreiland te krijgen, maar was ook zonder het te weten bezig de poten onder de gehele IHC weg te zagen. De directeur van IHC Verschure (Piet Verschure) was begin 70’er jaren benoemd tot lid van de RvB als leider van de Offshore Divisie. Onder zijn leiding werd een plan gesmeed om met de Offshore Divisie de VS-markt voor driepotige booreilanden open te breken.
Het plan was even ingenieus als eenvoudig. Bouw je producten op die plek waar ze zijn besteld dat is goedkoper dan hier in Nederland (Schiedam) en zeker als je het afzet tegen de transportkosten en installatie daar. De Amerikaanse familie Le Tourneau had veel ervaring opgedaan met het bouwen in de VS van goedkope driepotige eilanden voor Amerikaanse opdrachtgevers in de Golf van Mexico. Het ontwerp voor de driepotige eilanden was in brede kring geaccepteerd in de Amerikaanse offshore. In 1971 had IHC Holland NV de mogelijkheid samen te werken met Dick LeTourneau, een neef van de oprichter van het familiebedrijf LeTourneau Company. In 1971 werd een overeenkomst getekend voor de opzet van een werf en werd Dick LeTourneau aangesteld als manager. In korte tijd werden drie contracten voor drie verschillende bedrijven voor de bouw van booreilanden binnengehaald. De aanneemsom van $ 27 miljoen in totaal was scherp geprijsd, te scherp zoals later zou blijken. Gaandeweg 1972 werd duidelijk dat Dick LeTourneau niet in staat was een dergelijke onderneming te leiden. Het was rond die tijd dat IHC Holland NV merkte dat het VS-avontuur financieel op een debacle zou uitdraaien. Niet alleen de budgettering van de booreilanden was te laag uitgevallen, maar de werf was niet goed uitgerust om dergelijke projecten te bouwen. Het personeel dat was aangetrokken, uit vooral Mexico, was niet gekwalificeerd. De projecten liepen grote vertragingen op met alle gevolgen van dien. IHC Holland had naar later bleek te argeloos een minder getalenteerd familielid uit de bekende offshore-familie LeTourneau tot directeur benoemd. Er werden ‘Schiedammers en Kinderdijkers’ ingevlogen om de werf in eerste instantie op het juiste spoor te krijgen. Maar het was al te laat. Een volgende ploeg werd ingevlogen om de werf te ontmantelen en de financiële schade te beperken. Tegen het einde van 1973 werden de faciliteiten in Texas daarom ook afgestoten en werd de rekening opgemaakt voor het afkopen van de bestelde booreilanden. Van één booreiland (het tweede in de wachtrij) kon het contract afgekocht worden, maar een derde moest afgebouwd worden. Het eerste is afgebouwd en afgeleverd. De verliezen liepen op tot ƒ 70 miljoen na belasting (voorzichtige schattingen). Het derde eiland, sterk verliesgevend, liet IHC Holland NV – na het op verschillende punten op verzoek van de opdrachtgever aangepast te hebben – bouwen bij Werf Gusto. Het eiland (Co. 944 ‘Maersk Explorer’) had inmiddels een kostprijs van ƒ 45 miljoen, terwijl het basiscontract was afgesloten rond de $ 9 miljoen. De verliezen werden Werf Gusto toegerekend. Werf Gusto bouwde zonder het te beseffen met het geld bestemd voor het eigen moderniseringsplan een booreiland voor Denemarken. De totale kosten voor de bouw van het booreiland overstegen de vergoeding die Werf Gusto ervoor kreeg. Uit berichtgeving in de nieuwsmedia kon de lezer opmaken dat de verliezen van het Amerikaanse avontuur waren opgelopen tot minimaal ƒ 65 miljoen gulden. Of dit bedrag inclusief de verliezen waren, die tijdens de bouw geleden werden bij Werf Gusto op dit eiland is niet duidelijk. Het eiland kostte ± ƒ45 miljoen.
De houding en visie van de Raad van Bestuur van IHC Holland NV
Toen de storm rond de werf in Texas wat was gaan liggen en de voorzitter van de RvB van IHC Holland NV via de pers had laten weten dat de verliezen groot waren, maar de onderneming (IHC) financieel in staat was deze klap op te vangen begon het getouwtrek om het zgn. ‘Werfplan’ het moderniseringsplan van Werf Gusto.
In korte tijd liepen verschillende directies van Werf Gusto er compleet op stuk. Het indienen van alternatieve voorstellen om tot een aangepast en goedkoper werfplan te komen vonden geen genade in de ogen van de RvB van IHC Holland NV. Deze onzekerheid zorgde ervoor dat er een uittocht op gang kwam van het hoger en middenkader van de leiding van de werf. Uiteindelijk ook van de directiekamers tot de tekenkamers (de ruggengraat en trots van Werf Gusto). Al deze moeilijkheden samen maakten toekomstige opdrachtgevers kopschuw. Een samengaan van de Offshoredivisie met Heerema Marine Contractors ging onder andere daardoor naar alle waarschijnlijkheid niet door.
In mei 1976 liet de RvB van IHC aan de directie van Werf Gusto weten dat ze zich wilde concentreren op ‘Bagger’ en dat de Werf Gusto als bouwplaats zou worden afgestoten. IHC wilde wel doorgaan met de Engineering afdeling. In de totale chaos, die daarna ontstond met de installatie van de Beleidscommissie Scheepsbouw (BS), lukte het het personeel toch nog spraakmakende opdrachten te bouwen en af te leveren.
Op 10 juni 1977 liet IHC weten dat als de BS zou besluiten Werf Gusto te sluiten, ze dit zou respecteren. Een krachtig signaal dat onmogelijk genegeerd zou kunnen worden door de BS.
Het in eigen beheer bouwen van veel te grote projecten
De bouw van de pijpenlegger (Co. 928 ‘Viking Piper’ 1974) was een project dat wereldwijd veel respect afdwong. Maar objectief gezien was het veel te groot van opzet voor een middelgrote werf, zoals Werf Gusto. Veel onderdelen van de pijpenlegger werden al ergens anders gemaakt, zoals de bracings (superstructure), de floaters en de kolommen (waarop de deksecties rustten), het helidek en de vier kranen. De assemblage vond plaats op de werf in Schiedam en Werf Gusto had er zelfs een extra hefeiland voor laten bouwen (dit eiland deed dienst als hijstoestel) bij Verolme Heusden om de diverse massale onderdelen samen te voegen. Het was spectaculair. De bouw van de pijpenlegger, die soms bij laag water op de grond lag, vorderde gestaag, maar werd wel te laat opgeleverd. Zoals veel producten van Werf Gusto was ook dit soort pijpenlegger een eersteling en liep op sommige punten mank in de begroting. Er deden zich ‘problemen’ voor die niet voorzien waren. Al met al goed voor een totaal verlies van 15 miljoen gulden (voor belasting). De grootste financiële strop vormde de blokkade van de beide hellingen gedurende langere tijd. De deksecties werden wel bij Werf Gusto gebouwd en hadden dermate grote afmetingen dat ze de beide hellingen langdurig bezet hielden (Daarom werd de opdracht voor de bouw van de veerboot FE VIII doorgeschoven naar Verolme Heusden). Toen de hellingen vrijkwamen werden ze meteen weer bezet door het enorme casco van het eiland Maersk Explorer (Co. 944 1975) dat op dat moment het grootste driepotige eiland ter wereld was. De verliezen stapelden zich op. Men is altijd voorzichtig geweest met het prijsgeven van de aanneemsom van de Brent Spar 1 (CO. 938), een opdracht van de Koninklijke Shell voor de bouw van een enorme opslagboei voor het Brent olieveld in de Noordelijke-Noordzee die tegelijkertijd gebouwd werd met de ‘Viking Piper’ en de Maersk Explorer’. Ook deze enorme opslag/overslagboei leverde verlies op.
Het uithollen van Werf Gusto
Toen in 1965 de I.H.C. Holland NV een feit werd en alle aangesloten werven, behalve Conrad-Stork, volledig opgingen in de nieuwe moedermaatschappij, werd de organisatie ingedeeld in divisies. Baggerdivisie, Offshoredivisie etc. Werf Gusto stootte daarbij al haar andere specialisaties af, zoals bruggenbouw, staalconstructies. Werf Gusto concentreerde zich op offshore, alhoewel tot 1970 nog andere projecten door Werf Gusto werden afgesloten. Datgene dat de IHC sinds 1947 doorschoof aan opdrachten was voor Werf Gusto volstrekt onvoldoende om zoveel man (ongeveer 2400 in 1965) aan het werk te houden. Contractueel was vastgelegd dat het samengaan van de werven in de I.H.C alleen betrekking zou hebben op baggerorders. Dit stelde Werf Gusto in staat diverse orders af te sluiten buiten deze afspraken om zo de manuren van de gehele werf te kunnen betalen. In 1969 stopte Werf Gusto daarmee en werd ze voorzien door orders afgesloten door I.H.C. De uitholling kwam pas goed op gang toen de boeienbouw bij Werf Gusto werd weggehaald en een zelfstandige werkmaatschappij werd binnen IHC (SBM Inc.). In 1971 werd ook de bouw van offshore kranen verplaatst van Gusto Schiedam naar Sumitomo in Japan. In 1975 volgde de verplaatsing van Gusto Staalbouw naar Slikkerveer en werd een zelfstandige werkmaatschappij binnen de IHC. Wat restte waren pure offshore opdrachten, waarvan nog een deel aan de neus van Werf Gusto voorbijgingen, omdat IHC de door ‘Schiedam’ ontwikkelde boorschepen in licentie in Schotland en Finland liet bouwen. Werf Gusto leverde de meeste offshore producten voor gebruik en toepassing op de ‘stormachtige’ Noordzee. Toen eind 1973 een einde kwam aan de oliecrisis en de oliekraan in het Midden-Oosten weer verder openging, daalde de vraag naar offshore producten in de Noordzee. Werf Gusto was niet in staat de ‘gaten’ op te vullen met andersoortige projecten, zoals ze altijd had gedaan in de tijd voor 1965.
Alle andere factoren, die werden aangedragen als mogelijke oorzaak voor de sluiting van Werf Gusto vallen in het niet bij het echec van IHC LeTourneau. De Amerikanen sleepten ongewild Werf Gusto mee de afgrond in. Dat er op dat moment een sterk afnemende vraag was naar offshore producten voor de olie-industrie was een economische golfbeweging, die opgevangen had kunnen worden met baggerorders, civiele offshore producten en misschien veerboten¹. Dat lagelonenlanden in ‘opkomst’ waren konden we al lezen in het rapport ‘Commissie de Keyzer’2 uit 1965 en was dus niets om verrast over te zijn. Daarom was juist het totale opgaan van alle werven IHC in 1965 in gang gezet en werd IHC Holland NV definitief opgericht als moederbedrijf.
Het afstoten van de werf liet IHC over aan de Beleidscommissie Scheepsbouw, die al had laten doorschemeren de werf te willen sluiten. IHC liet vooraf weten dat eventuele plan te respecteren. De politiek deed er nog een schepje bovenop, door een eventuele subsidie van ƒ 200 miljoen te weigeren aan IHC (toegestaan om de baggerdivisie te reorganiseren) als de Werf Gusto openbleef. Het verloop kennen we. De sluiting was onvermijdelijk geworden. Als men begin 70’er jaren andere keuzes had gemaakt, had Werf Gusto in een kleinere bezetting tot op de dag van vandaag op kleinere schaal nog offshore producten gebouwd.
Beleidscommissie Scheepsbouw
De commissie, onder voorzitterschap van drs. J.A. Bakker, was ingesteld door de Nederlandse overheid om de grote scheepsbouw in Nederland en dan vooral in het Waterweggebied te herstructureren. Deze commissie, de zoveelste op rij moest een halt toeroepen aan de malaise in de grote scheepsbouw, die het werk en inkomen van 25.000 in de scheepsbouw werkende werknemers bedreigde. Volgens de toenmalige minister Lubbers van Economische Zaken moest de oorzaak van de crisis primair worden gezocht in de tankerbouw. Al in 1973 was duidelijk dat er veel te veel tonnage besteld werd, ondanks de hoge vrachtprijzen. De oliecrisis in 1973 gaf het laatste zetje. Al vanaf het begin van de instelling van de commissie in 1976 was er sprake van onenigheid tussen de vakbonden die, en dat wekte de nodige verbazing, zitting hadden genomen in de commissie en dus meebeslisten over massaontslagen. Meteen al werd hun alertheid op de proef gesteld met de mededeling dat het bedrijfsleven een afgeslankt sociaalplan wilden voorstellen. Laten we nog buiten beschouwing, de chantagepraktijken van rederijen die het onderste uit de subsidiekan wilden halen bij de commissie om toch vooral de schepen in Nederland te laten en niet bijvoorbeeld in het veel goedkopere Japan. Een vreemde gang van zaken. Even ‘vreemd’ was de benoeming van ir. A. Stikker tot voorzitter van Werfgroep3 1 van de BS. Stikker zonder scheepsbouwachtergrond, was in 1972 benoemd tot President van de Raad van Commissarissen van het RSV-concern. Het RSV-concern was in 1971 gevormd door enkele scheepswerven in het Rijnmondgebied. De aangestelde eerste President Willem Langenberg overleed plotsklaps in 1972 na amper een jaar voorzitterschap. Men schoof Stikker naar voren, omdat hij, zoals men het toen verwoordde, “gelijksoortige problemen had opgelost bij de chemie (Akzo)”, waaruit hij voortkwam.
Splijtzwam en Spoiler van het eerste uur was het plaatsen van Werf Gusto op lijst 1. De werf werd daarbij als grote nieuwbouwwerf bestempeld, terwijl het een middelgrote werf was voor o.a. Offshore en niets met tankerbouw van doen had. De werf werd ingeschat als grote Offshore werf. De BS (lees ir. A. Stikker) had graag gezien dat Gusto Engineering, onderdeel van Werf Gusto, zou worden ingelijfd bij RDM na de herstructurering. Plan was de RDM aan de overzijde van de Maas dé offshore werf van Nederland te maken. Hij werd daarbij ‘geholpen’ door directeur-generaal J. A. M. Molkenboer van het ministerie van Economische Zaken. In een brief aan de Raad van Bestuur van IHC Holland NV uitte hij de wens dat men in Rotterdam actief zou moeten meewerken aan het sluiten van Werf Gusto op straffe van het niet ontvangen van een subsidie van ƒ200 miljoen om haar Baggerdivisie te herorganiseren. Dit betekende dat IHC geen baggerorders meer mocht laten uitvoeren door Werf Gusto om de werf door de crisis in de offshore heen te loodsen. De houdgreep waar IHC in vast zat kwam het bedrijf goed uit, daar ze zelf al intern besloten had in 1977 afstand te willen doen van de werf in Schiedam. Het kroonjuweel van Werf Gusto, de afdeling Gusto Engineering, raakte IHC tot haar grote spijt kwijt aan RSV. Deze laatste had als voorwaarde tijdens de onderhandelingen in de BS gesteld dat RSV de Gusto-werknemers wilde overnemen onder de voorwaarde dat ze de beschikking kreeg over de groep van 100 werknemers van Gusto Engineering. Dat laatste gebeurde na goedkeuring voor de overstap naar RSV door de afdeling Gusto-Engineering in 1978. De werknemersvakbonden konden weinig uitrichten door zij hun zetel in de BS niet op de tocht wilden zetten. Onder ‘protest’ gingen ze met elk voorstel akkoord, tot woede van de honderden Gusto-werknemers.
Alle ludieke protestacties, plannen van de Gemeenteraad van Schiedam en opgezette comités ten spijt tikte de klok onherroepelijk door naar 13 juli 1978, de dag van de sluiting.
Nazaten van de vroegere eigenaren van de werf, de familie Smulders, hebben nog plannen ontworpen de werf uit te kopen bij IHC Holland NV. Men wilde onderzoeken een doorstart te maken in afgeslankte vorm en dan op kleinere schaal assemblage werkzaamheden uit te voeren binnen de Offshore. De te verwachten hoge aanloopkosten voor modernisering en ophoging van de hellingen op Deltaniveau van de werf bleken niet te overbruggen.
Het verwijt aan de familie Smulders, de eigenaren van de werf tot 1965, toen geuit werd in verschillende media door sommige boze en teleurgestelde werknemers, als zouden ze ‘de zakken hebben gevuld’ en de werf nu verkwanselen (1978) is niet terecht. De familie zal ongetwijfeld goed financieel garen gesponnen hebben bij de verkoop van de werf in 1965 aan de nieuwe moedermaatschappij IHC Holland NV. Op dat moment was de werf nog kerngezond. Het was echter IHC dat vanaf 1965 het beleid bepaalde en niet de familie Smulders. Dat Harrie Smulders in 1965 de eerste voorzitter van de RvB van IHC werd was voor de Schiedamse werf natuurlijk een geweldige opsteker, maar meer ook niet. Smulders moest in zijn functie rekening houden met vijf scheepswerven. Nog tot in 1972 werd de Schiedamse werf geleid door leden uit de familie Smulders namelijk Frido Smulders (een zoon van oprichter Frans Smulders), bijgestaan door Robert Smulders (een zoon van Harrie Smulders en kleinzoon van Frans Smulders). Toen de eerste met pensioen ging in 1972 en de tweede een carrière startte als directeur van IHC Smit Kinderdijk in 1973 kwam ook hieraan een einde.
1) Het Engelse Townsend Thoresen speelde reeds in 1975 (na de aflevering van de FE VIII*) met de gedachte nog drie** veerschepen te laten bouwen als vervolg op de zeven, die Werf Gusto eerder al voor die onderneming had gebouwd sinds 1965. Het dagblad ‘Het Vrije Volk’ informeerde in 1975 bij Werf Gusto, of Townsend Car Ferries voor deze grote order contact had opgenomen met de werf in Schiedam. De werf hulde zich in stilzwijgen en gaf als antwoord: ‘Geen Commentaar’. De weigering van IHC Holland om de FE VIII* te bouwen (capaciteitsproblemen door het langdurig bezet zijn van beide hellingen voor deksecties van de Viking Piper (Co. 928) en het eiland Maersk Explorer (Co. 944) leidde mogelijk tot spanningen in de verstandhouding met een van Werf Gusto‘s trouwste klanten. In 1980 ging de opdracht naar een Duitse scheepswerf, waaruit mogelijk blijkt dat lage lonen, voor Townsend Thoresen, geen issue was.
2) In 1965 kwam de Commissie Keijzer met het Rapport van de Commissie Nederlandse scheepsbouw, waarin drie oorzaken opgesomd werden voor het achterblijven van Nederland op de globale markt.
Met dit drietal oorzaken in het achterhoofd, deed de Commissie Keijzer de volgende aanbevelingen in haar rapport:
IHC Gusto BV 1966-1978 <<< | >>> Historie
St. Erfgoed werf Gusto 2018
Laatst bijgewerkt op: 28 oktober 2024
In 1961 trad Robert Smulders in dienst van Werf Gusto. Robert is een zoon van Harrie Smulders. Harrie zelf blijft aan als algemeen directeur van Werf Gusto tot 1965. Dat is het jaar dat Werf Gusto evenals de andere bij de IHC-groep aangesloten bedrijven volledig opgaan in IHC Holland NV. Harrie Smulders wordt benoemd tot de eerste voorzitter van de Raad van Bestuur van IHC Holland NV. Frido Smulders, de jongste zoon van Frans Smulders wordt zijn opvolger bij IHC Gusto BV en wordt benoemd tot algemeen directeur, terzijde gestaan door Robert Smulders. In feite houdt Werf Gusto, zoals we dat kennen vanaf 1905, op te bestaan. De naam Gusto blijft in de naam. Guus Smulders, die in 1945 in dienst kwam en verantwoordelijk was voor productie en ontwikkeling was eveneens als Harrie Smulders een kleinzoon van de oprichter A.F. Smulders. Harrie was van huis uit jurist en hield zich bezig met de financiële aspecten van de werf. August was een ingenieur en hield zich de laatste jaren bezig met de verdere ontwikkeling en sturing van Gustorichting Offshore. In 1969 gaat August met pensioen en blijft alleen Frido Smulders nog als enige representant uit de familie Smulders aan als Directeur van IHC Gusto BV, omdat Robert Smulders in 1969 aantreedt als eerste President van de nieuwe werkmaatschappij SBM Inc. Robert wordt aangesteld als algemeen directeur van IHC Gusto BV in 1974, als Frido Smulders met pensioen gaat. Dit duurt tot 1975 en Robert Smulders wordt dan benoemd tot Directeur van IHC Smit in Kinderdijk. Daarmede houdt de verbinding van Gusto met de familie Smulders op. Harrie Smulders, die in 1966 benoemd werd als eerste voorzitter van de Raad van Bestuur van IHC Holland NV is dan al met pensioen.
Vanaf 1966 komt er langzaam kentering in de producten van Gusto. Het aantal Offshore producten neemt gestadig toe. In 1965 begint dat met het tweede booreiland Ile de France (Bnr. 314) gevolgd door twee booreilanden in 1968 de Chazar (Bnr. 360 Co. 701) i.s.m. Wilton Feijenoord en de Sedneth II (Bnr. 364 Co. 703). De rij wordt afgesloten met de Maersk Explorer in 1975 (Co. 944 ).
In die transitiefase van 1966 tot aan 1971 worden er nog wel vijf grote en veelbesproken sleephopperzuigers gebouwd, zoals de Chun Toong (Co. 526 1966), de Geopotes IX (Co. 553 1967), de Prins der Nederlanden (Co. 573 1967), de Hendrik Zanen (Co. 747 1970) en de Humber River (Co. 761 1970). Halverwege de jaren 70 leek het er even op dat het ‘Baggeren’ in Schiedam een opleving doormaakte. Dat was eenmalig en dus van korte duur. Het waren in feite orders van IHC Smit Kinderdijk, die overgeheveld werden naar Schiedam om de ‘mannen’ aan het werk te houden, wegens gebrek aan offshore orders. Voorbeeld van zo’n baggerorder was de grote sleephopperzuiger M.O.T Dredge (Co. 880.2 1977).
1969 Het ontstaan van SBM Inc. (het latere SBM Offshore)
De productie van Boeien (S.B.M.) komt in de tweede helft van de zestiger jaren goed op gang. Vanaf de eerste boei in 1959 zag Gusto de commerciële potentie van het product, omdat productie van een boei relatief weinig manuren vergde. Gusto ging in onder-handeling met Shell (de bedenker van de boeien) en dit resulteerde in een overeenkomst waarin Shell 10% van de netto verkoopprijs kreeg met een plafond van ƒ400.000,-. In 1963 werden de onderhandelingen heropend om het Gusto mogelijk te maken, de gehele boei zonder restricties in eigen beheer te produceren om hem compleet op te kunnen leveren tegen een actueel gecalculeerde prijs aan mogelijke klanten. Gusto kreeg daardoor toegang tot Shell’s complete know-how m.b.t. opslagboeien. Die eerste jaren na het tot stand komen van deze overeenkomst was er praktisch geen verkoop. Vanaf 1965 komt de vraag op gang. Gusto kreeg ook in die periode concurrente van Imodco en van Van Houten (USA). De royalty’s, die Gusto aan Shell moest betalen maakten Gusto weinig competitief op het internationale toneel. Er werd eind 1968 nogmaals een overeenkomst opgesteld met aangepaste lagere bedragen. Het merendeel van de noodzakelijke know-how was echter al in-house, waardoor de specialisten van Shell alleen nog maar bij grote uitzondering ingeschakeld hoefden te worden en er weinig extra was te betalen aan Shell.
Door de toenemende concurrentie was Gusto het aan zijn stand verplicht het design en diverse onderdelen te verbeteren (zoals de Swivel, een ontwerp van PRODO*). Gusto was in de eerste plaats een productiebedrijf en moest vaak voor specifieke problemen met de installatie van de boeien de hulp inroepen van Shell. Om daar een eind aan te maken kwam Robert Smulders in 1968 met het voorstel om een apart bedrijf op te zetten binnen IHC Holland NV voor Marketing en Sales van de boeien. Dat bedrijf zou ook aandacht moeten besteden aan voorstellen aan de klant, aflevering van de boeien, training van personeel en after sales service. IHC Holland ging daarmee akkoord en Robert Smulders werd de eerste President. Vanwege het gunstiger belastingklimaat koos IHC Holland als plaats van vestiging Zug in Zwitserland. Op 27 februari 1969 ging het bedrijf als SBM Inc. van start. Robert Smulders opereerde vanuit het Goldfinger (Bnr. 299 1965 door Gusto Staalbouw) gebouw in Rotterdam.
1971 Werf Gusto wordt IHC Gusto BV
Vanaf 1958 startte Werf Gusto met de bouw van offshore producten naast al haar andere producten. Het begon in de vijftiger jaren met de bouw van negen boorpontons voor Shell. De casco’s van deze platforms werden door Gusto Slikkerveer geproduceerd en werden vervolgens naar Schiedam gesleept en afgebouwd. Deze boorpontons werden door Shell ingezet in de olievelden in Venezuela en in Nigeria. De ervaring opgedaan met deze boorpontons werd ingezet door Werf Gusto en Shell bij de ontwikkeling en de bouw van het boorplatform Seashell. De studieopdracht (ontwikkeling van een boorplatform voor gebruik in open water) voor een dergelijk platform van Shell werd aan Werf Gusto gegund in 1958. Dit mondde uit in een contact voor dit baanbrekende platform. Tot dan toe werden dit soort platforms gebouwd door de Amerikanen (Golf van Mexico) en die hadden een patent op de vijzelinstallatie (hefinstallatie) van dit soort platforms. Werf Gusto wist dit patent te omzeilen met een eigen ontworpen vijzelmechanisme (het opheffen van het platform). Het maakte de weg vrij voor de bouw van dit in alle opzichten unieke platform. Het ontwerp met de acht poten werd begin zestiger jaren ook gebruikt bij de ontwikkeling en bouw van de twee kraaneilanden ‘Lepelaar‘ en ‘Kraanvogel‘ voor Rijkswaterstaat. De kraaneilanden uitgerust met wipkranen van Holland Cranes** werden door Rijkswaterstaat ingezet bij de bouw van de nieuwe zeepieren van de haven van IJmuiden. Deze twee eilanden dwongen wereldwijd respect af en positioneerden Werf Gusto niet alleen als specialist in baggerschepen, scheepsbouw, bruggenbouw en kranenbouw, maar ook als specialist in de bouw van offshore producten.
1973 Gusto Slikkerveer wordt IHC Gusto Staalbouw BV
Per 1 oktober 1973 werd door de directie van IHC Gusto BV besloten – mogelijk ook als gevolg van de acties van de Staalbouwers in 1972 en het grote verschil in beloning tussen hen en de werfmensen – tot oprichting van IHC Gusto Staalbouw B.V. (samen met de hoofdvestiging bij IHC De Kleijn) op het terrein van de laatste in Sliedrecht. De Raad van Bestuur van IHC Holland NV stelde zich achter dit besluit.
In deze nieuwe onderneming werden ondergebracht IHC De Kleijn en de afdelingen van Gusto Staalbouw in Schiedam (incl. calculatie, tekenkamer, werkvoorbereiding e.d.) en Gusto Geleen. Ook de montageafdelingen bij Hoogovens en in Europoort werden hierbij gevoegd. Tot eerste directeur van IHC Gusto Staalbouw BV werd benoemd de heer Th. W. de Kleijn, tot dan toe directeur van het gelijknamige lastechnisch bedrijf. Dit bedrijf beschikte zelf niet over een staf die in staat was om een dergelijke grote reorganisatie in goede banen te leiden. Een nieuw bedrijf met op dat moment nog meer dan 800 medewerkers was in een handomdraai geboren. Maar hoe moest het verder?
Het was de Raad van Bestuur van IHC Holland NV die aan de directie volmacht gaf die medewerkers van IHC Gusto BV mee te nemen, die benodigd waren om IHC Gusto Staalbouw BV op poten te zetten. Op 1 januari bestond ‘de staf’ naast Theo de Kleijn als directeur van IHC Gusto Staalbouw BV vooral uit Schiedam overgenomen medewerkers. Gedeeltelijk bleven deze medewerkers kantoor houden in Schiedam, gedeeltelijk pendelden de werknemers met bedrijfsbusjes dagelijks naar Sliedrecht.
De vestiging van IHC Gusto Staalbouw BV in Sliedrecht voldeed niet aan de vereisten voor een productiebedrijf. Er werden o.a. pontons gebouwd voor hefeilanden, maar de werf lay-out, hijsvermogen, kantoorfaciliteiten e.d. voldeden zeker niet aan de normen van een IHC Holland NV-vestiging.
Reden voor de directie eind 1974 een plan te schrijven om de hoofdvestiging van IHC Gusto Staalbouw BV over te plaatsen van Sliedrecht naar de werf van Gusto Slikkerveer. De Raad van Bestuur van IHC Holland NV bracht hierop in februari 1975 een Infonota uit, waarin een mogelijke samenvoeging van IHC Gusto Staalbouw BV met de afdeling Slikkerveer van IHC Gusto BV werd aangekondigd. Na het uitbrengen van een studienota in maart 1975 konden alle betrokken partijen vrede hebben met dit plan en werd in de loop van 1975 de hoofdvestiging van IHC Gusto Staalbouw BV verplaatst van Sliedrecht naar Slikkerveer.
Met de nodige aanpassingen – een “tijdelijk” kantoor voor directie en staf en een nieuwe kantine met plaats voor ongeveer 400 medewerkers – werd de werf geschikt gemaakt voor de nieuwe bezetting. Ook de lay-out van het werfterrein werd aangepast; de bestaande haven werd gedeeltelijk gedempt om plaats te maken voor loodsen van onderaannemers en een groot gedeelte van het buitenterrein werd verhard. Zo ontstond een locatie met twee hellingen die tot één te koppelen waren (50 meter breed), bediend door een nieuwe torenkraan met een hijsvermogen van 50 ton (de oude 30-tonner was omgevallen in 1974), waar ook grote constructies zoals cutterladders, jackets, decks, secties en olieoverslagboeien gebouwd konden worden.
De organisatie werd aangepast door het afstoten van alle montageafdelingen, zowel bij Hoogovens als in Europoort en in Gusto Geleen. Het totaal aantal medewerkers bedroeg na deze afslanking nog 400 man, waarvan 200 op Slikkerveer, 100 in Schiedam en 100 in Geleen.
Door nog wat verdere aanpassingen van de accommodatie in Slikkerveer – o.a. een mobiele montagehal op het verharde buitenterrein en het instellen van een tweeploegendienst – werd het mogelijk in de loop van 1976 alle medewerkers uit Schiedam over te plaatsen naar Slikkerveer. De in Schiedam steeds uitgevoerde werkzaamheden zoals het bouwen van jackets en decks werden in het vervolg in Slikkerveer uitgevoerd. De uit Schiedam meegekomen en later vernieuwde bevelmachine bewees daarbij uitstekende diensten, evenals het feit dat de meeste lassers van Staalbouw over een 2G/5G-certificaat (of 6G) beschikten.
Tussen 1974 en 1980 werden een groot aantal activiteiten door IHC Gusto Staalbouw BV uitgevoerd, o.a.:
Bovendien werden vanaf 1976 een flink aantal jackets en decks gebouwd in Slikkerveer voor o.a. Pennzoil Nederland Company (operator voor de Noordwinning groep waar ook IHC een aandeel in had), maar ook voor Unocal, Placid en Amoco. De Noordzee stond er vol mee, o.a. in de blokken K10, K11, K12, K13 en P14.
Palen voor hefeilanden werden vooral in Geleen samengesteld. Een bijzonderheid daarin waren de palen voor de Seafox I in opdracht van MSC; twee zijden waren van Naxtra 70 en twee van T1-staal. Dat betekende lassen met voorverwarming tot 180°C! Deze palen werden ook niet in secties naar de werf vervoerd waar het ponton werd gebouwd (Boele Bolnes), maar in z’n geheel samengesteld en met een binnenvaartschip naar de Jobshaven in Rotterdam gebracht om direct in het eiland te worden gehesen. Ook pontons voor Beavers van IHC De Klop werden regelmatig in Geleen vervaardigd.
*PRODO was een project ontwikkelingsafdeling, die samenwerkten aan de belangrijkste producten van het bedrijf. Ze werden regelmatig geraadpleegd door de boei ontwerp groep om hen te helpen specifieke problemen op te lossen.
**Holland Cranes leverde ook de kranen op de booreilanden van de Seashell (1958) en Ile de France (1965)
IHC Gusto BV 1946-1965 <<< | >>> De opmaat naar de sluiting
St. Erfgoed werf Gusto 2018
Laatst bijgewerkt op: 17 december 2024
Schiedam heeft een grote naam op het gebied van de fijnmetaal, maar ook in de scheepsbouw; in de bouw van fijne apparatuur evengoed als in de uitvoering van zware, ingewikkelde staalconstructies. In Schiedam worden boor- en kraaneilanden gebouwd en brugdekken gemaakt voor de grootste wateroverspanningen. Er wordt baggermaterieel aanbesteed door nagenoeg alle naties ter wereld en er worden scheepsreparaties uitgevoerd die ergens anders voor onmogelijk worden versleten. Vooral in deze laatste sectoren heeft Schiedam grote bekendheid gekregen door de aanwezigheid van twee maatschappijen, die zich in dat werk hebben gespecialiseerd. De Dok- en Werfmaatschappij Wilton Feijenoord en de Werf Gusto, voorheen A. F. Smulders. De eerste van deze twee staat voor de scheepsreparaties, de tweede voor elk denkbare opdracht die op het gebied van speciaal scheepvaart- en baggermaterieel te vergeven is.
Van beide is de Werf Wilton numeriek de grootste, zowel gemeten naar zijn personeelssterkte als naar zijn oppervlakte en dokinhoud. Hij is zelfs zo groot dat „men van buitenaf” geneigd is de maatschappij voor een Rotterdamse te verslijten, zoals een voorname heer uit Den Haag eens deed bij een belangrijke openingsplechtigheid, waarbij hij de Rotterdamse burgemeester W. Thomassen onder zijn toehoorders wist. „Zie nu maar weer eens”, zei hij, „naar dat enorme dok, dat Wilton Feijenoord een paar dagen geleden in gebruik nam. Honderdvijftig duizend tonnen groot is het. Groot, groter, grootst; zo’n dok dat is toch alleen maar weer mogelijk in Rotterdam nietwaar?”
En eerlijk gezegd, die indruk krijgt men ook door zijn omvang in de eerste plaats en door de snelheid en het improvisatievermogen bij lastige scheepsreparaties die Wilton Feijenoord zijn internationale reputatie hebben gegeven.De Werf Gusto is kleiner. Een een flink stuk ook. Maar daartegenover kan hij het feit stellen dat hij de werf is van de spektakelstukken. Gusto is gespecialiseerd in moeilijke opdrachten. De uitvoering van de draagconstructie van de eerste vrijhangende kantoorflat van elf verdiepingen in Nederland. De bouw van brugconstructies voor onder andere de Van Brienenoordbrug en de Basculebrug bij Gorcum. Van baggermolens en snijkopzuigers. Maar ook werden door Gusto uitgevoerd de transportbruggen voor de ENCI in Maastricht, de Hoogoven Vier in IJmuiden en de schachtmantel voor de Staatsmijn Beatrix. Het is niet overdreven te zeggen dat de superlatieven die bij Wilton gebruikt kunnen worden bij de beschrijving van de werf, bij Gusto van toepassing zijn op de aard van de verrichte werkzaamheden. Groot, groter, grootst wordt daar moeilijk en moeilijker in een oplopende reeks die eindigt bij het nog ternauwernood uitvoerbare.
Het specialisme van de maatschappij is een traditie die hij zich overigens al had opgebouwd voordat hij naar Schiedam kwam. Al in de negentiende eeuw had de toen nog hetende firma A. F. Smulders zijn geschiedenis geschreven in voor die tijd zeer zware opdrachten. Excavateurs voor de aanleg van het Panamakanaal, pompen voor stoomgemalen, locomotieven en hopperzuigers voor onder andere Brazilië, Duitsland, Australië, Rusland, China en Siam.
Dat was de balans in 1905. Het jaar dat Gusto naar Schiedam kwam. Het bedrijf was toen 43 jaar oud en uitgegroeid van het in 1862 door Augustus Smulders opgerichte fabriekje, dat, tezamen met nog twee andere, drie arbeiders in dienst had, tot een vierhonderd man sterke grootindustrie. Het is daarom zo verwonderlijk, dat de Schiedamse Gemeenteraad zich niet opgetogen toonde toen de vestiging van de werf ter sprake kwam. De eerste reactie was een voor die tijd typisch Schiedamse. Men vond het bod dat Smulders deed op de terreinen aan de Nieuwe Maas te laag. „Wilton had kort daarvoor in Rotterdam het zesvoudige geboden voor een stuk grond in de Bospolder”, gaf de Raad zijn voorzitter te kennen en hij vond het niet meer dan redelijk dat Smulders hetzelfde zou betalen in Schiedam.
Slechts een minderheid, gegroepeerd rond de grote Schiedammer M. C. M. de Groot, was een andere mening toegedaan. Tegen het oordeel van een groot aantal stadgenoten, zag hij als eerste een paar lichtpunten in de aanbieding, en hij verklaarde in de Raad dat: „ . . . door de vestiging van deze nieuwe industrie een opwekking zal komen van de algemene geest hier ter stede, een opwekking die verheffend zal werken”.
De tijd heeft hem gelijk gegeven. In meer opzichten dan hijzelf verwachtte. De komst van de Werf Gusto bleek later niet alleen een opwekking te zijn geweest. Het betekende ook de inleiding tot een nieuw industrieel tijdperk en een keerpunt in de economische ontwikkeling van Schiedam.
De komst van de nieuwe maatschappij trok andere industrieën aan en verschafte aan een deel van de al bestaande een nieuwe basis. Door zijn aanwezigheid alleen al droeg hij bij tot betere arbeids-voorwaarden en tot verbeterde omstandigheden, wat zijn terugslag weer had in een klimaatbevordering voor vestiging van nog meer industrie.
Uit: ‘Schiedam Nu’ door Hans van der Sloot
Foto: Robert Collette
Uitgave 1967 Europese Bibliotheek – Zaltbommel
Laatst bijgewerkt op: 6 december 2024