Werf Gusto 1940-1945 (Deel 2)

Leestijd: 13 minuten

Op 9 juli 1945 meldde het dagblad De Maasbode dat de Billiton Maatschappij van plan was zes tinbaggermolens te bestellen bij zes Nederlandse scheepswerven (I.H.C.) werkzaam op het terrein van baggermateriaal. De order werd definitief geplaatst rond oktober van dat jaar. Drie van deze molens zouden moeten worden opgeleverd in februari 1947 en de andere drie in augustus 1947. Drie van deze baggermolens werden door I.H.C. gegund aan “Gusto”. Volop werk dus voor de zich herstellende werf in 1945-1946. In de tussentijd nam de werf reparatieopdrachten aan, zoals de verbouw van de twee Engelse kruisers, de HMS Chelmer en HMS Exe.

Tijdens de feestelijkheden tussen de tewaterlatingen van de eerste twee tinbaggermolens in 1946 werd steeds duidelijker dat de vooronderzoeken, die na de oorlog gestart waren naar vermeende economische collaboratie van de scheepsbouw op zijn eind liep.

Vastzetting directie en bedrijfsleiding
En zo gebeurde het dat, op last van de procureur-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof te ’s-Gravenhage, op 16 november 1946 de directie van de werf ‘Gusto’ in Schiedam en een van de bedrijfsleiders werden gearresteerd. De arrestatie werd bevolen, omdat er aanwijzingen en verdenkingen waren dat tijdens de bezettingsjaren met de bezettende macht economisch was gecollaboreerd.

De arrestatie en vastzetting van de directie en de bedrijfsleider deed bij velen de wenkbrauwen fronsen, omdat de arrestatie plaatsvond anderhalf jaar na de bevrijding. In het rapport dat de Procureur-fiscaal op 28 november 1946 aan de minister van Justitie zond ter verantwoording van zijn handelen schreef hij dat vastzetting nodig was omdat: “…al zou vaststaan dat de verdachten dermate ernstig met de vijand  gecollaboreerd hadden dat een langdurige vrijheidsstraf te verwachten was en dat het daarom maatschappelijk gezien onduldbaar was dat ze in afwachting van hun berechting, aan het maatschappelijk verkeer bleven deelnemen”.

Er was volgens de ‘normale’ rechtspraak geen noodzaak om tot arrestatie over te gaan, omdat 1) de vooronderzoeken waren afgerond, 2) er geen vluchtgevaar bestond – Werf Gusto was eigendom van de directieleden in kwestie en in de tussenliggende tijd hadden ze al diverse buitenlandse reizen gemaakt in verband met het verkrijgen van bouwopdrachten en 3) Kans op herhaling was uitgesloten. Waaruit bleek dat de Procureur-fiscaal met deze beoordeling van de ‘verdachten’ voor zijn beurt sprak.

De tenlastelegging van mogelijke strafbare feiten betrof voornamelijk de heer N.W. Conijn, die op 23 mei 1940 zijn handtekening had geplaatst onder een overeenkomst voor de levering van tien powerboten en een kanonneerboot (Bnr. 750) aan de Duitse Kriegsmarine. Deze 10 powerboten kwamen oorspronkelijk uit een totaalorder van 20 stuks door de Koninklijke Marine in 1939 aan Werf Gusto gegund. Ook de Kanonneerboot was oorspronkelijk een opdracht van de Koninklijke Marine. Omdat de heer H.J.A.M. Smulders niet meegetekend had bij de op 23 mei afgesloten overeenkomst hoefde hij daar geen verantwoording voor af te leggen. Wel werden beiden veroordeeld voor het beleid dat ze, zoals zo vele scheepswerven in Nederland, voerden m.b.t. het afwerken van orders voor de Kriegsmarine c.q. Wehrmacht na de oplevering van de 10 powerboten en de Kanonneerboot.

De inleiding
Er was verwarring ontstaan bij de top van het Nederlandse leger en Marine over de door generaal H.G. Winkelman ondertekende capitulatie op 15 mei 1940 in Rijsoord (Ridderkerk). Winkelman had niet de bijlagen onder ogen gehad. Een van de bijlagen, het zgn. “Zusatzprotokoll” dat van belang was voor de Scheepsbouw, vermeldde duidelijk in paragraaf 5 ‘Hafenanlagen und Werften’ onder lid 2) dat: “Privatbetriebe arbeiten voll weiter”. Deze zinsnede werd eerst opgemerkt door Schout-bij-nacht F.J. Heeris, die op verzoek van generaal H.G. Winkelman diezelfde middag op bezoek zou gaan bij zijn Duitse collega Hain in Den Haag. De mededeling van Heeris aan zijn Duitse collega dat hij geen verantwoordelijkheid kon dragen voor de private sector werd weggewuifd. Hain volstond met de mededeling dat: ‘Het is natuurlijk onzin dat we met ieder bedrijf afzonderlijk in onderhandeling gaan. Ik stel u verantwoordelijk voor het geheel’.

Bezoek aan Werf Gusto
Op 18 mei bezocht E. Hintzmann (Commandant Hafenüber-wachungsstelle Rotterdam) Schout-bij-nacht L.A.C.M. Doorman (Hoofd Materieel Zeemacht) in Den Haag en vroeg een lijst van marineschepen en in aanbouw zijnde schepen en waar deze op de hellingen lagen (de zgn. Krijgsbuit1).  Na zijn bezoek aan Doorman stapte Hintzmann in zijn auto vergezeld van een zeeofficier en reed richting Rotterdam. De dichtstbijzijnde werf was Werf Gusto, die hij dan ook bezocht.

De directie van Werf Gusto verklaarde tijdens het proces in 1947 dat er op die datum niemand van de directie aanwezig was. Omdat het om een inventarisatie ging zou het goed mogelijk geweest kunnen zijn dat Hintzmann, evenals bij zijn bezoek aan de RDM de volgende dag, te woord werd gestaan door de Hoofdingenieur. Dat was bij de RDM Hoofdingenieur Scheepsbouw ir. K. van der Pols en bij Werf Gusto G.V.J. Gerosa. Tijdens zijn bezoek gaf Hintzmann te kennen dat hij wilde dat een groot gedeelte van de powerboten en de Kanonneerboot op kosten van de Kriegsmarine afgebouwd moest worden.

Wat er op dat moment mogelijk is toegezegd en/of afgesproken is niet bekend of met zekerheid te zeggen. Wat we wel weten is dat de heer N.W. Conijn op 23 mei een overeenkomst tekende met W.G. Burkhardt (Werftdirektor für Schiffbau) voor de afbouw van het voorgestelde bouwplan van de Kriegsmarine. Op dat moment echter ondernamen vertegenwoordigers van de Scheepsbouw, metaalbonden en gemeentelijk bestuur nog verwoede pogingen om helder te krijgen van H.G. Winkelman c.s. hoe ze moesten reageren op en omgaan met de situatie, die ontstaan was n.a.v. de door Winkelman uitgesproken wens om paragraaf 5 lid 2 van het bovenvermelde Zusatzprotokoll te negeren en zich te houden aan de letter van de wet en dat was voor oorlogsmateriaal: weigeren.  Op den duur zou blijken dat daar frictie ontstond tussen theorie en praktijk.

Polderen avant la lettre
Moesten de bedrijven, die marineorders bouwden, inderdaad zoals generaal Winkelman voorschreef de rug rechthouden en botweg weigeren te bouwen voor de vijand, of moest men toegeven en daarmee voorkomen dat directies vervangen zouden worden door Duitsers? Het was ook niet denkbaar dat een groot deel van de werknemers bij weigering naar huis werd gezonden en ook vervangen zou worden door Duits personeel.

De Duitsers hadden haast. Op 1 juni belegden ze een ontmoeting tussen hooggeplaatste Duitsers zoals, Fishböck, Ministerialrat für Finanz und Wirtschaft en Hintzmann en enkele Captains of Industry, waaronder die van Hoogovens, Werkspoor, RDM, Wilton Fijenoord en P. Smit jr. Onderwerp van gesprek was nog immer de weigerachtige houding van de grootindustriëlen mee te werken aan de productie van oorlogsmaterieel en het daarmee samenhangende bevel van Von Schrötter om uiterlijk op 2 juni aan de slag te gaan. Tijdens het overleg liet Von Schrötter weten dat de afbouw in Nederland zou geschieden zonder het plaatsen van geschut op de schepen. Dat zou worden gedaan door Duitse instanties. (Eigenlijk niets nieuws, want in de overeenkomst van Werf Gusto op 23 mei staat dat al vermeld!). Hierdoor zagen de meesten van de aanwezigen mogelijkheden tot samenwerking en op 3 juni zouden de voorwaarden door Von Schrötter, het zgn. Schrötter-Protokoll, waaronder gebouwd zou worden bekendgemaakt en aan de metaal worden aangeboden. Het ultimatum om aan de slag te gaan werd daarom verplaatst van 2 juni naar 4 juni. Om het geheel beter te laten verlopen werd op 3 juni de rol van generaal Winkelman ingeperkt door hem via zijn Duitse collega-generaal F.C. Christiansen te laten degraderen tot “Demobilmachung-skommissars”. De weg leek vrij voor samenwerking, onder protest natuurlijk.

Generaal H.G. Winkelman “buiten spel” gezet
Op 29 juni 1940 overspeelde Winkelman zijn hand. Hij verscheen demonstratief in Den Haag op Anjerdag tijdens de jaarlijkse viering van de verjaardag van Prins Bernhard. Voor de Duitsers was de maat vol. Winkelman werd opgepakt, ontheven van al zijn functies en als krijgsgevangene op transport gezet naar Duitsland. Nog op 7 juni ‘adviseerde’ Hermann Göring hem te stoppen met het schrijven van brieven om niet mee te werken aan de productie van oorlogsmaterieel dat mogelijk tegen de eigen bevolking gebruikt kon worden. Göring wees hem erop dat Winkelman vanwege zijn nieuwe functie vanaf 3 juni 1940 als “Demobilmachungs-kommissars” geen mandaat meer had zich daarin te mengen en zoals Göring het uitdrukte: “onze landen niet meer met elkaar in oorlog waren, dus van gebruik tegen de eigen bevolking kan geen sprake meer zijn”. Rijkscommissaris A. Seyss-Inquart verwoordde de arrestatie van Winkelman in zijn rapport aan Berlijn als volgt: “Er ist sang- und klanglos in die Kriegsgefangenschaft abgeführt”.

Prioriteit voor de Duitsers was de Scheepsbouw en dan vooral de al in aanbouw zijnde marineschepen. Deze werven werden al, zoals eerder vermeld, op 18 mei door de Duitsers bezocht. Ze wisten haarfijn wat, waar lag. Werf Gusto was de eerste werf die werd bezocht. Het onaangekondigde bezoek was meer een controle om te zien of hun informatie klopte en ook te horen wanneer de tewaterlating c.q. proefvaarten begonnen.  De tweede werf, die de dag erop bezocht werd was de RDM, die een goed gevulde orderportefeuille had aan opdrachten van de Koninklijke Marine.

In de maanden mei en juni 1940 is geprobeerd om voor de Nederlandse Scheepsbouw en dan vooral de scheepsbouw, die marineorders in portefeuille hadden, een modus te vinden, die het mogelijk maakte voor de Duitsers te gaan produceren. Dit was om de bedrijven door te laten werken onder Nederlandse bedrijfsleiding met behoud van werkgelegenheid voor het eigen personeel. De theorie is in die eerste twee maanden achterhaald door de praktijk.  Wetten, die gemaakt zijn in vredestijd, blijken in tijden van oorlog en bezetting het bedrijfsleven volkomen lam te leggen met alle gevolgen van dien. We zien dan ook dat in die eerste maanden gezocht werd naar een modus om onder bepaalde voorwaarden toch de draad weer op te pakken. Zowel de bezetter als ook de Scheepsbouw hebben water bij de wijn gedaan, geholpen door bereidwillige secretarissen-generaal van de overheid. Dat sommigen daarbij net een stap te ver zijn gegaan en daar na de oorlog voor ter verantwoording werden geroepen was te verwachten.

Berechting en Zuivering gold niet voor iedereen
Dat bij de berechting en zuiveringen na de oorlog slechts een enkeling werd berecht en veroordeeld is opmerkelijk te noemen. Opmerkelijk is het ook dat leidende figuren uit het ambtenarenapparaat, die het de industrie (w.o. de scheepsbouw) uiteindelijk gemakkelijk maakte samen te werken met de Duitsers, de dans geheel ontsprongen zijn. Nog opmerkelijker is het dat slechts  enkele scheepswerven, waaronder Werf Gusto, veroordeeld werden. Van de tien Aussenstellenleiters die in Nederland actief waren is er ook één veroordeeld, die bij scheepswerf “Gusto” werkte tot 1 september 1944. In 1947 werd de directie uiteindelijk voor het gerecht gebracht en veroordeeld wegens economische collaboratie. Bij de veroordeling hebben de volgende  feiten weinig tot geen betekenis gespeeld:

  1. Dat de heer N.W. Conijn3 in 1943 met tientallen collega’s Captains of Industry als gijzelaar van de bezetter heeft vastgezeten in St.-Michiels Gestel.
  2. Dat de bijdrage van Werf Gusto tot de versterking van de vijandelijke oorlogs- en koopvaardijvloot in verhouding tot wat andere Nederlandse werven ten behoeven daarvan hadden geproduceerd betrekkelijk gering was geweest (de omzet van Gusto bedroeg ruim 35 miljoen).
  3. Dat materialen door Werf Gusto werden achtergehouden
  4. Dat studenten en onderduikers door Werf Gusto waren tewerkgesteld en dat de verzetsbeweging op het terrein van de werf munitie heeft kunnen opslaan en schietoefeningen in een van de gebouwen heeft kunnen houden.
  5. De werf de razzia  van 11 november 1944 ondermijnde door werknemers te waarschuwen een veilig heenkomen te zoeken die dag.

Op 2 september 1947 deed de Rotterdamse Kamer van de Bijzondere Rechtbank ’s-Gravenhage uitspraak. De heer N.W. Conijn werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar en 3 maanden – onder aftrek van voorarrest – en een geldboete van ƒ 30.000, -. De Heer H.J.A.M. Smulders3 werd veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf – onder aftrek van voorarrest – en een geldboete van ƒ 15.000, -. De heer Smulders was in overeenstemming met de eis van de verdediging al twee weken eerder op vrije voeten gesteld na behandeling van de rechtszaak (22 augustus 1947). De boetes werden betaald door Werf Gusto. Dit wekte wrevel in de media, maar men ging voorbij aan het feit dat Werf Gusto eigendom was van Conijn en Smulders.

Een groot deel van het werfpersoneel dat de directie tijdens WO II heeft meegemaakt, stond pal achter hun directie in deze voor hen moeilijke tijden. Dit mag blijken uit de speciale papieren rol met allerlei anekdotes van voorvallen die hadden plaatsgevonden op de werf tijdens hun gedwongen afwezigheid tijdens gevangenschap. Het personeel had deze voorvallen aan het papier toevertrouwd in soms dichtvorm. De rol werd aangeboden aan N.W. Conijn toen bekend werd wanneer hij vrij zou komen. De rol, waarvan tot voor kort niemand het bestaan wist,  dook op in de nalatenschap van P.J. Mulders, bij leven baas van de Schildersafdeling en voorzitter van ‘Beati’ een onderafdeling van Gusto Personeelsvereniging, die een van de initiatiefnemers was geweest voor het maken van de rol.

De heer C. Timmer (bedrijfsleider) stond terecht, omdat hij er in eerste instantie voor zou zorgen dat de Powerloods, met daarin de acht in aanbouw zijnde motortorpedoboten, in vlammen zou opgaan. Dit was afgesproken met de projectleider van de motortorpedoboten de heer ir. P.A. van Hecking Colenbrander en de viceadmiraal Doorman. Van Hecking Coolenbrander heeft na de oorlog verklaard dat hij, toen hij het beschadigde prototype van de motortorpedoboot TM 51 richting Hoek van Holland voer in de avond van 14 mei, zware rookontwikkeling zag op het terrein van Werf Gusto en er toen van uitging dat dat de Powerloods was, die vlam had gevat. Later zou blijken dat de heer Timmer de materialen, die gebruikt zouden worden voor het aansteken van de brand, zoals houtkrullen en benzine verwijderd had, nadat bekend was geworden dat Nederland was gecapituleerd en de directie bang was voor mogelijke represailles van de bezetters.

Uit recent opgedoken documentatie bleek dat de afspraak, om de Powerhal en de daarin in aanbouw zijnde powerboten in vlammen te laten opgaan, tussen Van Hecking Colenbrander en Timmer bestond uit twee mogelijkheden. Ik citeer de heer Van Hecking Coolenbrander, die schriftelijk reageerde op een publicatie in dagblad Trouw van 18 november 1946:  
“…..Onder het hoofdje van “een ergerlijk feit” deelt u mede dat ik op de dag van de capitulatie naar Engeland vluchtte en dat aan mijn verzoek om  de gehele loods, waarin zich de in aanbouw torpedoboten bevonden, in brand te steken, geen gehoor werd gegeven, met gevolg dat de Duitse Kriegsmarine hierop beslag legde.
Deze berichtgeving is eenzijdig en schept een volkomen verkeerde voorstelling van Zaken.  Tot het tijdstip van overgave is het in brand steken van de fabriek iets dat alleen kan geschieden op last van de overheid, in casu de Marinecommandant Schiedam. Deze heeft opdracht gegeven zulks te doen, indien hij mij dat telefonisch zou mededelen, dan wel indien Duitsers op de werf zouden komen.
Mijn vertrek van de werf  Gusto had plaats dinsdag, 14 mei 1940, om 18: 30 uur, op welk tijdstip van de overgave aldaar niets bekend was. Vlak voor mijn vertrek heb ik de heer C. Timmer verzocht deze vernietiging te willen uitvoeren, indien de Marinecommandant Schiedam hem dit telefonisch verzocht, dan wel Duitsers de werf zouden betreden. Deze telefonische mededeling is nooit gekomen en tot het tijdstip der capitulatie zijn geen Duitsers op de werf geweest…..”

Bij zijn vertrek op 14 mei om 18.30 uur met de TM 51 naar Hoek van Holland heeft Van Hecking Colenbrander hierover met Timmer telefonisch contact gehad, maar heeft Van Hecking Colenbrander er geen opdracht toe gegeven. De Duitsers betraden de werf pas voor de eerste keer na de capitulatie.

Ondanks dat werd de heer C. Timmer werd veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf – onder aftrek van voorarrest – en een geldboete van ƒ 15.000, -. Ook de heer Timmer werd in overeenstemming met de eis van de verdediging al twee weken eerder op vrije voeten gesteld na behandeling van de rechtszaak (22 augustus 1947). Werf Gusto voldeed ook de boete van de heer C. Timmer.

Tot slot
Gusto was een scheepswerf en familiebedrijf, die vanaf 1905 in Schiedam voor 90% bouwde voor de export en dan nog vooral baggermaterialen. Zowel in de crisisperiodes 1914-1918 en 1924-1938 heeft Werf Gusto door tijdig de bakens te verzetten het bedrijf en daarmede een groot gedeelte van de werkgelegenheid veilig kunnen stellen. Tijdens WO I was het de start van de bouw van schepen voor de handelsvaart voor de interne markt, die het bedrijf veiligstelden. In de 20’er jaren was dat o.a. de bouw van grote hoeveelheden betonmolens en andersoortige machines. Tijdens de crisis in de 30’er jaren was er bijna geen vraag naar baggermaterieel. De afdeling ‘Gusto Staalbouw’ heeft met de bouw van een flink aantal bruggen1 en staalconstructies in Nederland, de onderneming Werf Gusto als scheepswerf op de been gehouden.  Het herstel van de werf begon eind 30’er jaren met de bouw van drie zeewaardige baggermolens voor de Sovjet-Unie. De herbewapening van Duitsland in 1935 was een ‘wake-up call’ voor politiek Den Haag. Er werd, alhoewel het moeizaam verliep gelet op de politieke verhoudingen in Nederland, geïnvesteerd in een herbewapening van Nederland. De Koninklijke Marine liet Werf Gusto daarin meedelen en gunde de werf de bouw van twee mijnenvegers in 1937. In 1940 diende zich de volgende crisis aan.

Als we naar de bouwlijst en orderportefeuille kijken van de werf in mei 1940 dan prijkten daar voornamelijk opdrachten op voor de Koninklijke Marine. Als deze orders zouden wegvallen had de werf niets om op terug te vallen. Door de oorlog zou heel de corebusiness van Werf Gusto, namelijk de productie van baggermaterieel, drijvende kranen en bokken wegvallen. Werf Gusto kon niet anders dan voor de ‘vijand’ te werken. Het tekenen van de vervolgopdracht van de Powerboten en de Kanonneerboot voor de Duitsers op 23 mei 1940 was/is in de ogen van veel historici en juristen ‘fout’. Het ‘gepolder’ dat tussen de secretarissen-generaal, de metaal en de bezetter, vanaf 1 juni 1940 begon, toonde aan dat de metaal (scheepswerven) ‘gewoon’ wilde doorgaan, zei het met mandaat. Ook zij waren de mening toegedaan dat ze, zoals Conijn het in zijn proces in 1947 verwoordde “Gewoon moesten doorgaan, of ze wilden of niet”. Deze uitdrukking is Conijn ‘noodlottig’ geworden in de vaststelling van de strafmaat in het collaboratieproces tegen hem gevoerd in 1947.

Misschien dat een passage uit het in 1940 verschenen boekje ‘Op de grens van twee Werelden’ van Minister van Staat H. Colijn daar nog enige duidelijkheid verschaft over deze redeneertrant van N.W. Conijn uit de politieke hoek:

“….Wij achten het voort te vloeien uit de macht der feiten, dat zulk een zelfstandig Nederland niettemin den invloed zal ondergaan van de gewijzigde toestanden in Europa, m.a.w., dat we staatkundig, economisch en sociaal met een Duitschen leermeester moeten gaan rekenen, zelfs al bestaat dit alleen in “afkijken”.
We zeggen het nog eens nadrukkelijk: dit heeft niets uit te staan met voorkeur; dit is rekenen met werkelijkheden.
Moeten we in die richting nu zelf meewerken of moeten we gelaten afwachten, wat er over ons beschikt wordt?
Wij kiezen uit volle overtuiging voor het eerste. Omdat er zooveel op het spel staat…….”

Toen Ernst Hintzmann op 18 mei 1940 in zijn dienstwagen, vergezeld van enkele adjudanten, zich meldde bij de poort van Werf Gusto, wist de directie al dat ze binnen enkele dagen een beslissing zou moeten nemen. De zaak op zijn beloop laten en wachten tot eenieder tot hetzelfde inzicht kwam als Werf Gusto, was in de ogen van deze realisten geen optie.


1). In artikel 1 van datzelfde Zusatzprotokoll stond omschreven wat men onder ‘Krijgsbuit’ verstond.
“Die Schiffe (mit Schiffplänen) werden in fahrbereiten Zustand mit der vorhandenen Zusrüstung übergeben…. Eine Liste der vorhandenen Kriegsschiff und Fahrzeuge mit Standortangabe und Angabe der Bereitschaft ist unverzüglich zu übergeben.
2). Het Schrötten Protokoll van 1 juni 1940:
– Die Wehrmacht tritt in die Veträge ein, die zwischen der holländischen Marine und den Werften abgeschlossen waren, soweit es dem Wunsch der Marine entspricht, wobei vorausgesetzt wird, dass die Geschütz-Rohre in den Werften nicht montiert werden.
-Der Rüstungsinspekteur wird versuchen, davon abzusehen, dass der holländischen Industrie neue Aufträge auf fertiges Kriegsgerät erteilt werden, soweit es sich urn Schusswaffen handelt.
-Darüber hinaus besteht die Bereitwilligkeit, zu prüfen, ob und inwieweit die niederländische Industrie im Rahmen der Rohstofflage ihre normale Produktion durchführen kann.
-Von dieser Vereinbarung sind die staatlichen Betriebe ausgeschlossen.
3) Alhoewel het de heer N.W. Conijn was, die in 1942 door de Duitsers gegijzeld werd, stond op de lijst van mogelijke kandidaten voor gijzelneming ook de naam van de heer H.J.A.M. Smulders vermeld. Wij citeren hier uit de lijst, die in juni 1942 door de Duitse bezetter werd opgesteld, wat zij over de heer Smulders op papier zetten:
“Henri Joseph Aloys Maria Smulders, Geb. am 3-4-1908 in Rotterdam, verheiratet,  wohnhaft in Schiedam, Juliana van Stolbergstraat 19. Direktor einer groszen Machlnenfabrik und Schiffabauwerfft. Seit jeher deutschfeindlich eingestellt, ausssergewöhnlich reich und einfluszreich. Allgemein bekannt in f
ührenden niederländischen Kreisen. Seine Einstellung bedeutet eine Gefahr für die ausführung der Wehrmachtsaufträge seines Betriebes. Seine Geisel festnahme wird aus diesem Grunde durch die Wehrmacht befürwortet, aus politischen Gründen durch die NSDAP®

>>>>>Naar Deel 1>>>>>>


Bronnen:
De Bijzondere Rechtspleging ‘Gesanctioneerde Terreur’ – Prof. Mr. G.M.G.H.  Russel
Leven en Werken van G.M.G.H. Russel
Dagblad ‘De Tijd’
Dagblad ‘De Maasbode’
‘Gereformeerd Gezinsblad’
Dagblad ‘De Waarheid’
Dagblad ‘De Maasbode’
Dagblad ‘Leeuwarder Courant’
Dagblad ‘Friese Koerier’
Gemeentearchief Schiedam
Haarlem’s Dagblad
Historische Vereniging Schiedam
Gemeentearchief Rotterdam
I.H.C. Het Zeskant
Brochures Werf Gusto
Website: Scheveningen-centrum.nl
Website: Damen.com/en/companies/damen-shipyards-galati/history
Website: Navyworld.narod.ru/Submarinul.htm
Website: wiki/warthunder.com
Website: archive.com
Website: http://www.zeesleepbootholland.nl/nl-NL/143/historie.html
“Richard Fiebig” en de uitbuiting van de Nederlandse industrie 1940-1945 J. Meihuizen – 2018 Boom uitgevers Amsterdam
“Het Proces Richard Fiebig” J. Meihuizen – 2018 Boom uitgevers Amsterdam
“Noodzakelijk kwaad” de bestraffing van economische collaboratie in Nederland na de Tweede Wereldoorlog – J. Meihuizen – 2003 Boom uitgevers Amsterdam
“Nederland 1938-1948” –  Hein A.M. Klemann
Boekbespreking “Kamptoestanden 1944-1945 ’48” – Hendrik Willem van der Vaart Smit
Kamptoestanden 44-45 ’48 – Hendrik Willem van der Vaart Smit
“Op de grens van twee werelden” – Dr.  H. Colijn Minister van Staat
Eerste verweer vastzetting directie Werf Gusto.
Overeenkomst Werf Gusto en de Deutsche Kriegsmarine
Verklaring L.C.A.M. Doorman en A. Vos inz.  handboek Rolls Royce Merlin motoren.
Verklaring/Reactie ir. P.A. van Hecking Colenbrander op artikel in Dagblad Trouw.
“Zakelijk bekeken – De boten van Werf Gusto”: Jac. J. Baart
“Oorlogshaven Rotterdam” – Jac. J. Baart 
Dossier over G.V.J. Gerosa: Nationaal Archief
Chronik des Seekrieges 1939-45 – J. Rohwer / G. Hümmelchen – 1968 Manfred Pawlak
Gijzelnemingslijst juni 1942
Deutsche Sperrbrecher 1914-1945 – Peter Arndt – Bernard & Graefe Verlag
Deutsche Kriegsmarine 1939-1945 – Robert Jackson – Amber Books Ltd.

Laatst bijgewerkt op: 24 november 2023

Geschiedenis van een Schiedamse scheepswerf