Het winnen van goud uit zand en grind is een van de oudste vormen van mijndelving; het dateert reeds van de vroegste geschiedenis en moet al door enkele prehistorische stammen beoefend zijn. De zucht naar goud is wellicht de grootste stoot geweest tot het onderzoeken en ontdekken van onbekende gebieden, want goud heeft altijd macht en rijkdom betekend. De vroegere mijndelver waste alleen maar de, rijke gedeelten in stroombeddingen met zijn pan, long tom of primitieve sluis. Maar met de verbeterde uitvindingen en machines is de exploitatie van uitgestrekte, maar betrekkelijk arme velden nu ook winstgevend geworden.
Hydraulische mijndelving met het gebruik van mechanische reuzen, die water onder hoge druk leveren, heeft het mogelijk gemaakt met winst mijnen te exploiteren, waarvan het goudgehalte nog geen 5 dollar centen de kub. meter waard was. De vroegere goudzoekers in Nieuw Zeeland opperden het idee om zich een baggermachine te verschaffen van het zelfde type als in kleine kanalen in Holland gebruikt werd en al in 1865 bouwden ze een zogenaamde enkele baggermolen of lepelbagger, waarmee zij het goudhoudende grind van de beddingen der rivieren opschepten, waar dit te voren onbereikbaar was.
De eerste lepelbagger was een zeer eenvoudig werktuig, dat in zijn geheel uit een kleine ponton bestond en een bok, waarmee de paal waar een zak aan bevestigd was, gehanteerd kon worden.
De zak, die aan een rond ijzeren frame werd bevestigd en aan het eind van de paal werd gebonden of genageld, werd langs de bodem van de kreken en rivieren gesleept. De paal werd aan het bovengedeelte van een tegengewicht voorzien om de werkzaamheden te vergemakkelijken en de zak werd in sluisjes aan boord geledigd of met de hand in gewone goudzeven gewassen.
Oorspronkelijk werden de lepelbaggers allen met de hand bediend, maar later werd de kracht van de waterstroom ingeschakeld om de machines aan te drijven. Al in 1867 werden er in Otago, Nieuw Zeeland proefnemingen gedaan met de baggermolen om goud te baggeren. De energie voor deze baggermachines werd geleverd door waterraderen. De eerste stoombaggermolen werd gebouwd in 1881, om op de Molyneux Rivier, Nieuw Zeeland te opereren. Deze stoombaggermachines waren de voorlopers van de huidige baggermachines, die ertslagen kunnen bewerken, die zo ver beneden het wateroppervlak liggen, dat ze met andere methoden onbereikbaar zijn. Hoewel de goudbaggermachine het eerst met succes in Nieuw Zeeland werd gebruikt vele jaren geleden, was er toch een lange ervaring nodig om het tot zijn huidige efficiënte staat te brengen.
De vennoten van I.H.C. Holland zijn al sinds lang specialisten geweest in het vervaardigen van baggerwerktuigen voor zee- en havengebruik en hun ingenieurs zijn in staat geweest hun ruime ervaring op het gebied van deze
baggermachines te gebruiken voor het ontwerpen van goud-baggermolens.
Er werden natuurlijk enkele noodzakelijke wijzigingen in het ontwerp gemaakt om alluviale grond te kunnen behandelen en om de grond zo te wassen dat alleen het erts overbleef.
De nieuwe constructie opende grote aspecten voor de goudmaatschappijen, welke tot dien alleen de rijkere delen van hun claims hadden geëxploiteerd, maar nu in staat waren om met winst ook die gebieden te exploiteren, die minder goudrijk waren en te voren niet renderend waren geweest. Maar er waren natuurlijk nog vele problemen onopgelost en in de volgende jaren gingen de Nederlandse baggerexperts, in samenwerking met de mijningenieurs, door met de verbetering van hun producten en droegen daardoor bij tot het financiële succes van vele goudmijn exploitaties.
Bron: Het Zeskant juli 1956
Headerfoto: Een Goudmolen in aanbouw.
St. Erfgoed Werf Gusto
Laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2023