Artilleriebegrippen
In deze sectie worden verklarende teksten opgenomen voor militair-technische termen, begrippen en jargon.
Er wordt een beknopte uitleg gegeven bij de begrippen, die veel voorkomen in de teksten op de site en in andere publicaties over militaire geschiedenis in de 20e eeuw. Nadrukkelijk wordt erbij gemeld dat daar waar de tijdgeest een rol speelt bij de uitleg, de contemporaine uitleg is gebruikt. De uitleg zoals die voor het hedendaagse militaire apparaat geldt – of voor de oudere militaire historie zou hebben gegolden – kan daarvan afwijken.
Er wordt op basis van alfabetische volgorde gewerkt.
De pagina is door auteur dezes samengesteld en opgesteld aan de hand van allerhande bronmateriaal, zowel militair-historisch als etymologisch.
Artilleriebegrippen
Aanslag
De aanslag is de plaats waar het afgeschoten projectiel de grond raakt.
Als een granaat ouderwets pas na een eerste stuiter dient te springen, dan spreek men van een aanslag in de tweede boog (A2). Dit werd veel gedaan bij granaatkartets of brisantgranaten. Als een granaat waargenomen niet detoneerde noteerde men dat als ANG (aanslag, niet gesprongen). Dit laatste ging bij sommige munitiesoorten voor een aanzienlijk deel der aanslagen op.
Afdeling
Zie ook ‘Bataljon’ in het hoofdstuk ‘Organisatie’ voor een uitgebreide toelichting.
De afdeling was het artillerie equivalent van bataljon. Het betrof organiek een eenheid van een staf, een munitietrein en drie batterijen met elk vier vuurmonden.
Affuit
Onderstel van een stuk geschut.
De affuit was oorspronkelijk het stuk vakwerk waarin de schietbuis rustte. De latere affuit werd een deels mechanisch onderstel, met reminrichtingen, stuurinrichtingen en soms zelfs pivoterende basis. Ook de raden/wielen en de schoprem werden tot affuitdelen gerekend.
Affuit en schietbuis vormen samen het stuk geschut (vuurmond).
Afsluitingsvuur
Een artilleristisch afsluitingsvuur heeft tot bedoeling om een bepaalde sector of perimeter door intensief vuur ontoegankelijk (of buitengewoon onaantrekkelijk) te maken voor vijandelijke infanterie of voertuigen. Dergelijke vuren worden in zeer hoge tempi gegeven op doorgaans smalle breedte.
Afsluitingsvuren werden vaak voorbereid voor vooraf verwachte opmarsroutes van de vijand. Ze konden dan worden gelegd op te kruisen dijken of wegen, kruispunten of andere evident kwetsbare punten.
Afsluitingsvuren vergden veel artilleriecapaciteit en verlangden daarom dat er meerdere eenheden beschikbaar waren. Ze waren slechts enkele minuten in hoogste tempi vol te houden en besloegen een smalle sector. Voor verbreding, duurzaamheid en andere opdrachten waren neveneenheden nodig.
Artilleriewaarnemer
Sinds vrijwel iedere vuurmond een dusdanig bereik kreeg dat kon worden gevuurd buiten zicht van de batterij, was de artilleriewaarnemer in beeld gekomen. Deze zat op een zeer hoog punt nabij de batterij (voor middellange bereiken in vlak terrein) of op een vooruitgeschoven positie waarbij hij middels optische signalen, radio of telefoon contact met zijn batterij of afdeling hield. Hij kon zo niet alleen uitwerking van proefschoten, inschieten of de uitvoering van vuuropdrachten terugmelden en/of corrigeren, maar ook gelegenheidsdoelen selecteren.
Er werd ook al met artilleriewaarnemers gewerkt die bij infanteriebataljons waren gedetacheerd en met telefoon of ultrakorte golf zenders/ontvangers contact hielden met de batterij of afdeling die aan het betreffende bataljonsvak was toegewezen.
De naoorlogse FO (Forward Observer) is een uitwerking van dezelfde functie als in mei 1940 door doorgaans luitenants (met een onderofficier of korporaal als ondersteuning) werd verricht.
Baan (van een projectiel)
Het pad dat een afgeschoten projectiel aflegt. De ‘trajectory’. De baan van een projectiel is een tijd- en dynamiekgedreven pad.
Op de baan van een projectiel (tussen verlaten van de vuurbuis en de aanslag) hebben allerhande elementen en factoren een werking. Dat begint bij de plaatselijke aarddeclanatie (aardmagnetische afwijking door kromming), maar ook temperatuur, luchtdruk, neerslag en wind hebben een (sterke) invloed. Met name de invloed van wind kan aanzienlijk zijn, omdat deze de grootste variabele is die niet vooraf tamelijk exact kan worden ingeschat.
Om de dynamiek van het krachtenspel te kunnen verwerken in de berekening (c.q. voorspelling) van de baan van het af te schieten projectiel, gebruikt men schootstafelen, waarbij de invloeden kunnen worden verwerkt. Weerrapporten – liefst meerdere keren per dag – alsmede exacte gegevens rond plaatselijke declinatie en magnetisme (zogenaamde ‘dagrapporten’ of ‘dagcorrecties’) zijn van essentieel belang voor maximalisering van de beheersing der invloeden op de baan van het projectiel.
Naast deze dynamische eigenschappen zijn er nog de mechanische eigenschappen van sluitstuk, vuurbuis en projectiel in combinatie met de eigenschappen van drijflading en uiteraard de meetpunten tussen vuurmond, baken en aanslagpunt. Wie na het besef dat al deze factoren bepalen hoe accuraat men kan vuren nog durft te beweren dat een goedliggend artillerievuur over middellange tot lange afstand ‘een koud kunstje is’, heeft de voorgaande uiteenzetting niet heel goed tot zich laten doordringen.
In mei 1940 moest de vuurleiding van een batterij of afdeling vrijwel al deze factoren nog met de hand en het hoofd instellen en berekenen. Hoewel schootstafelen voorhanden waren, diende iedere officier alle elementen ook geheel vanaf nul te kunnen berekenen en zo een baan te kunnen uitzetten. Zaken waarvoor naoorlogs al gauw computers beschikbaar kwamen, hoewel nu nog steeds de eis geldt (trouwens – net zo goed voor schutters lange afstand – LSA – voor geweerschieten) dat men de gehele berekening zonder hulpmiddelen kan maken. De eis dat artillerieofficieren wis- en natuurkunde in hun examenpakket HBS/Gymnasium hadden wordt hiermee wellicht begrijpelijker.
Barrage
Een barrage is een van oorsprong Bulgaarse vinding van voor de Eerste Wereldoorlog, welke tijdens laatstgenoemd conflict door de Britten verder ‘geperfectioneerd’ is en tot het fenomeen ‘creeping of rolling barrage‘ (vuurwals) verwerd.
Een barrage staat synoniem voor een zeer intensieve beschieting met weinig onderlinge afstand tussen de individuele aanslagen, waarbij een aanzienlijk aantal batterijen of zelfs afdelingen naast elkaar opereert. Als men het vuur georganiseerd in diepte verlegt ontstaat een vuurwals. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging met de coördinatie nog wel eens wat mis, zodat vuur of uitlopers op eigen troepen kwamen. Dit kostte relatief veel slachtoffers.
De Amerikanen voegden later in Vietnam nog een element toe. Zij creëerden met drie batterijen een kader, door iedere batterij een lengte (leg) te geven dat met vaste coördinaten werd beschoten en walsten vervolgens met de vierde batterij door de gecreëerde ‘box’ heen. Zo smoorden zij een infanterieaanval van de Vietcong.
De Nederlanders kenden geen werkelijke barrage beschieting. Er werden wel intensieve vuren gegeven die erop leken, maar werkelijke barrages, waarvoor eigenlijk tenminste twee afdelingen ineens moesten vuren, werden nauwelijks toegepast. Men achtte het vermoedelijk te oneconomisch, want afdelingen zouden per barrage gerust een totaal rantsoen aan munitie verschieten.
Barrage is ook een populair begrip voor een intensieve artilleriebeschieting.
Batterij
Zie ook ‘Compagnie’ in het hoofdstuk ‘Organisatie’ voor een uitgebreide toelichting.
Eenheid van doorgaans vier vuurmonden in de periode 1939/1940.
Breedtespreiding
De spreiding van een landend projectiel (aanslag) t.o.v. het mikpunt in de breedte. De tegenhanger van de lengtespreiding, waarbij het gaat om het aanslagpunt dat in de lengte van het mikpunt afwijkt.
Een houwitser was gevoeliger voor breedtespreiding, een kanon voor lengtespreiding.
Brisantgranaat (bg.)
Een type granaat.
De brisantgranaat was de meest gebruikelijke granaatsoort voor artilleristische wapens, zoals kanon, houwitser en mortier.
Brisant betekent explosief. Een brisantgranaat was een granaat met een eigen lading in een container van vrij hard/dik staal, die bij ontsteking detoneert en in meer of mindere mate versplinterd. De werking van zowel de explosie als de versnippering van de granaat werd beoogd.
Varianten op de brisantgranaat, zijn de granaatkartets (welke met name de splinter en fragmentwerking beoogt) en de de brisantgranaat (of mijngranaat) met dunne want en hoge deflagratie (ontbranding) die meer een blasteffect beoogd (schokgolf).
Brisantgranaten werden door het Nederlandse leger in hoofdzaak in de artillerierantsoenen gevoerd. Doorgaans de brisantgranaatkartets, die een extra vulling aan schroot/ronde kogels had. Deze werden met schokbuis (detonatie op aanslagmoment) of tijdbuis (versneld of vertraagd) verschoten.
Confectioneren
Benaming voor het vuurgereed maken van granaat en schok- c.q. tijdbuis.
Gewoon vlakbaangeschut werkte vaak met direct vuurgerede patronen, voor diverse vuuropdrachten of doelen met andere munitie. Houwitsers werkten doorgaans met een voor vuuropdrachten af te stellen projectiel, waar een schok- of tijdbuis op moest worden aangebracht en op tijd diende te worden ingesteld (temperen). Bovendien werden de drijfladingen gereed gemaakt voor de vuuropdracht die men had ontvangen. Kruitzakken dienden, in de juiste volgorde, in de hulphulzen te worden gelegd. Soms werden ze eerst aan elkaar geknoopt. Dit proces van vuurvoorbereiding – de mis-en-place van de artillerist – noemde men het confectioneren van de munitie.
Declinatie (magnetisme)
Afwijkingen in het aardmagnetische veld wegens verplaatsing van de magnetische poolinvloeden. Declinatie is overal ter aarde aan de orde, zij het overal specifiek en dus verschillend.
De declinatie betekent dat een kompasstand een ijking behoeft. Zonder die ijking wijkt het kompasgemeten noorden enigszins af van het kaartnoorden. Daardoor zou men bij berekening van een baan van vuurmond tot doel, zonder declinatiecorrectie, een gelijke afwijking verrekenen, waardoor men het doel dus bij voorbaat zou missen (behoudens een toevalstreffer uiteraard). Declinatie kan overigens significant zijn.
Hoe groter de afstand (dracht) van het beoogde schot, hoe relatief significanter de declinatiefactor van invloed kan zijn op de baan van het projectiel.
Declinatiehoek (vuurmond)
De negatieve hoek die een schietbuis maakt t.o.v. het horizontale vlak. Het tegendeel, de positieve hoek, heet elevatie. Beide worden in graden uitgedrukt, waarbij elevatie door een + en declinatie door een – teken voorafgegaan.
Dekkend vuur
De term van dekkend vuur stamt in feite uit de maritiem-artilleristische hoek, waar dekkend vuur betekent dat de afgegeven vuurlaag (= vuur van alle kanonnen van een batterij, oorspronkelijk van een volledige scheepslaag kanonnen) binnen het doelgebied c.q. op het doel liggen. Bij de landmacht werd dit begrip voor gelijksoortige duiding toegevoegd.
Als vuur ‘dekkend’ werd gerapporteerd door een waarnemer, dan gaf deze meestal aan dat er nadien ‘uitwerkingsvuur’ gegeven mocht worden. Dat betekende dat de gehele vuuropdracht vanaf dat moment in uitvoering werd genomen door de eenheid.
Derivatie (baan)
De zijwaartse afwijking van de (projectiel)baan naar de richting waarin de ziel van de loop is getrokken (van trekken en velden is voorzien). Dit is doorgaans rechtsom.
Detonatie / detoneren
De bergippen ‘detoneren’ en ‘exploderen’ zijn verwant, maar niet synoniem.
Het onderscheid tussen beide begrippen vindt men in de snelheid van de ontwikkelde explosie. Deze snelheid van explosie duidt men in de snelheid van deflagratie (ontbranding). Hoe sneller een explosief ontbrandt, des te groter is de schokwaarde. Bij lagere schokwaarde, en dus (relatief) geleidelijke ontbranding, spreekt men van de explosie. Buskruit en eenvoudige springstoffen exploderen. Vernielingsmiddelen en hoogwaardige explosieven ontbranden zeer snel, hebben een schokgolf/mijnwerking en daarmee een enorme kracht. Zouden zij voor granaten worden gebruikt dan zouden wapens exploderen. Ze worden dus vooral aangewend om te vernielen. Als dergelijke springmiddelen ontploffen verwijst men naar detonatie. Een relatief traag ontbrandende brisantgranaat kan men als een explosie duiden, terwijl een sneller ontbrandende HE-granaat of mijnlading als detonatie dient te worden geduid.
De begrippen worden in de praktijk veel door elkaar heen gebruikt, en vaak is daartoe geen bezwaar. De zuivere betekenis van beide begrippen is echter niet volkomen uitwisselbaar.
Direct vuur / indirect vuur
Of vuur met (in)directe richting.
Bij direct vuur gaf men oorspronkelijk vuur dat van vuurmond tot doel te volgen was. Dit was bovendien vlak vuur, dus geen sterk gekromde baan, zoals met de mortier of houwitser. Uiteindelijk groeide met het bereik van geschut ook de interpretatie van direct vuur tot een grotere diepte en sprak men vaak nog van direct vuur als men met een hooggeplaatste waarnemer het vuur kon zien inslaan.
Houwitsers en mortieren geven indirect vuur. Het gaat in een sterke tot zeer sterk gekromde baan en ligt doorgaans buiten het zicht, omdat het of verder reikt of omdat het achter of in een zeker doel(gebied) neer komt. De enige manier om het doelwit te bereiken is doorgaans op indirecte wijze, ergo indirect vuur.
Uiteindelijk kan men ook met relatief vlak vurende wapensystemen indirect vuur afgeven. Verdragend vlakbaan geschut en zelfs zware mitrailleurs kunnen vuur afgeven op basis van een dusdanig gekromde baan dat het tot vuur met indirecte richting moet worden gerekend.
Dracht
De afgelegde baan van een projectiel.
De dracht rekent men doorgaans in kaartmeters en niet in werkelijk afgelegde meters. Anders gezegd, een houwitserprojectiel legt mogelijk wel 15 km af om een doel op 12 km kaartafstand te treffen. De sterke kromming van de baan van het projectiel zorgt voor een veel groter daadwerkelijk afgelegde afstand dan de werkelijke horizontale afstand.
Als men de maximale dracht van een vuurmond definieert, dan spreekt men over de horizontale afstand dat op maximaal bereik kan worden beschoten.
Elevatiehoek (vuurmond)
De positieve hoek die een schietbuis maakt t.o.v. het horizontale vlak. Het tegendeel, de negatieve hoek, heet declinatie. Beide worden in graden uitgedrukt, waarbij elevatie door een + en declinatie door een – teken voorafgegaan.
Enfilerend vuur
Vuur in lengterichting.
Het haaks vuren (dwarsvuur of flankerend vuur) op een loopgraaf treft deze slechts op één plaats, terwijl het in de lengte vuren op een loopgraaf deze over een vol segment raakt. Om de kwetsbaarheid voor enfilerend vuur van een loopgraaf te verkleinen, zowel voor infanteriewapens als granaten met hun scherfwerking, werden goede loopgraven grillige gegraven.
Explosie / exploderen
Zie onder ‘detoneren’.
Gelede affuit
Een affuit waarbij de wieg en de schietbuis twee onafhankelijk van elkaar bewegende delen vormen. Als de vuurmond wordt afgevuurd beweegt de schietbuis achterwaarts, gescheiden van de affuit, en wordt door mechanische c.q. hydraulische middelen geremd en weer in de oorspronkelijke positie teruggebracht. Dit in tegenstelling tot de klassieke affuit, waarop de schietbuis middels tappen vast is aangebracht, zodat een groot deel van de afvuurenergie op de affuit wordt overgebracht en deze achterwaarts beweegt, de schietbuis de neiging heeft te kantelen over de tappen.
De gelede affuit met zijn reminrichting zorgde voor een revolutie in het gebruik van geschut. De vuurmond bleef veel makkelijker en langer in zijn richting staan, was vrijwel direct weer bedienklaar en hoefde slechts periodiek te worden nagericht. Het fenomeen van de geleden affuit in combinatie met eenheidspatronen leidde tot de introductie van snelvuurgeschut. Het was met name voor veldgeschut een uitkomst.
Granaatkartets (gkts.)
Type artilleriegranaat.
Oorspronkelijk was er slechts de kartetsen of kartetsbussen. De eerste was een losse lading ijzeren kogels, de tweede een lading schroot of kleine kogeltjes bijeen gehouden in een container, die bij het afvuren direct opende en voorwaarts een lading klein schroot verspreidde. Een soort munitie dat louter bedoeld was tegen zogenaamde ‘zachte doelen’, zoals paarden en mensen. Het werkte – net als een hagelgeweer of shotgun – slechts op zeer korte afstand. Omdat het echter zeer effectief was tegen stormaanvallen door infanterie, zocht men naar een middel om de kartets middels een granaat naar een verder gelegen doel te brengen en daar boven zachte doelen te laten exploderen. Dat werd de granaatkartets (later tevens de brisantgranaatkartets). De Britse artillerieofficier Henry Shrapnel ontwikkelde deze granaatkartets einde 18e eeuw. Zijn naam bleef voor eeuwig aan kartetsgranaten verbonden.
De granaatkartets werd boven een doel afgeleverd en detoneerde daar (met een tijdbuis) of detoneerde in de zogenaamde tweede boog (na een eerste aanslag opstuiterend). Als men oude oorlogsbeelden ziet van de eerste of tweede wereldoorlog en daarbij beschieting van loopgraven of infanterie, dan ziet men vaak ontploffingen in de lucht boven het (slag)veld. In Engelse termen een ‘air burst‘. Dit is doorgaans munitie met een tijdbuis, die bedoeld is boven de vijand te ontploffen en zo met kracht een lading schroot of kogeltjes met kracht te verspreiden. Boven een formatie infanterie kan dit desastreuze effecten hebben, maar het maakt ook loopgraven nog tot gevaarlijke plaatsen.
De Nederlandse artillerie had granaatkartetsen voor een aantal van zijn vuurmonden in het rantsoen.
Groep
Een serie schoten afgevuurd met dezelfde vuurmond- en granaatinstellingen.
Hoofdrichting
De hoofdrichting is het centrale richtpunt van een batterij. De hoofdrichting was in principe het centrale punt in het vereiste schootsveld.
Voor stukken die in voorbereide stellingen staan is het essentieel dat de stelling in de juiste hoofdrichting is geconstrueerd om in staat te zijn om de gewenste vuren binnen het vereiste schootsveld te kunnen geven.
Het (potentiële) schootsveld varieerde sterk per vuurmond. Zonder omzetting van het wapen, was het schootsveld voor de oude vuurmonden soms uitsluitend de hoofdrichting. Modernere vuurmonden, zoals de stukken die als ‘veld’ werden aangeduid, konden op de plaats (dus zonder omzetten) met een handwiel in de breedterichting van richting veranderen. Traverseren noemde men dat (baksen bij de marine). Een stuk als de 10-veld had zelfs de mogelijkheid om 30 graden naar links of rechts te worden getraverseerd zonder dat het affuit verplaatst diende te worden. Voor de 7-veld, die niet over een daartoe benodigd spreidaffuit beschikte, was die traverse op de plaats beperkt tot enkele graden.
Houwitser
Een houwitser is een type geschut.
Houwitsers schoten altijd al met een gekromde baan, wat men (na toename van het bereik) indirecte richting is gaan noemen. In de regel geldt dat een houwitser nooit in vlakke baan schiet, en dat elevaties tussen de 30 en 50 graden normale werkelevaties zijn (grotere elevaties waren vaak mogelijk).
De houwitser werd vooral populair in WOI toen men ontdekte dat ingegraven vijand met vlakbaangeschut nauwelijks te deren was. Men bedacht dus dat de krommere baan beter kon voldoen aan de eis dat vuur in een loopgraaf gelegd moest kunnen worden.
De houwitser had in de regel een korte(re) loop en was tijdens WOII een wapen dat voor kortere en middellange afstand geschikt was. De verhouding kaliber/looplengte lag meestal in of om de verhouding 1/1 [ofwel bijv. 10 cm looplengte 10], terwijl voor kanonnen (vlakbaangeschut) de verhouding 1/3 – 1/5 gewoon was.
De houwitser schiet met gescheiden lading. Ofwel eerst wordt de patroon ingevoerd, dan een of meer zakken met drijfstof [kardoes / kruitzak]. Deze meestal katoenen ladingen bepalen het maximale bereik van de patroon. Voor de verste bereiken werden vaak twee of drie kruitzakken geladen achter de patroon. Tijdens WOII gebruikte men hulphulzen voor het inbrengen van de drijflading.
De houwitser had als eigenschap dat de breedtespreiding van een schot sterk toenam met de lengte [diepte] van het schot. De lengtespreiding was aanzienlijk minder dan de breedtespreiding.
Kaarthoek
De hoek waarin een batterij stond opgesteld ten opzichte van een loodlijn noord-zuid, waarbij de hoofdrichting de hoek bepaalde. Deze hoek werd aangeduid in militaire graden.
Kaartvuur
Artillerievuur werd doorgaans op drie wijzen verwerkt: 1) een voorbereid vuur, 2) een gelegenheidsvuur op waarneming en 3) een kaartvuur.
Een voorbereid vuur was een vuur dat vooroorlogs (of voor de strijd) uitgebreid triangulair was ingemeten en uitgerekend. Het was een genummerd vuur dat met alle betrokken onderdelen was uitgewisseld en waarvan de instellingen (behoudens dagcorrecties) bekend waren. Een kaartvuur kon met gewenste parameters en uniek nummer worden aangevraagd en relatief eenvoudig worden uitgevoerd.
Een gelegenheidsvuur op waarneming deed zich uitsluitend voor als het aangevraagde vuur met duidelijke coördinaten of referentie (bijvoorbeeld ‘voorbereid vuur 186 plus 400 meter, tempo 3, vier lagen’) werd aangevraagd en gecorrigeerd kon worden door een waarnemer met een open verbinding met de batterij.
Een kaartvuur was een gelegenheidsvuur dat aangevraagd werd door een veldcommandant zonder open verbinding met een batterij. Er werd dan een zuiver mathematische berekening van een vuur gemaakt op basis van stafkaartverhoudingen. Kaartvuren zijn in de regel de meest onnauwkeurige vuren.
Kaliber
Kaliber wordt als begrip in Nederland doorgaans alleen maar verbonden aan het kaliber van de patroon, ofwel de binnendiameter van de ziel van een wapen. Een stuk geschut werd echter getypeerd door het kaliber vs het aantal kalibers, ofwel de binnendiameter van de ziel versus het aantal keer het kaliber in lengte van de ziel. Dat gaf een verhouding van de diameter van een patroon tegenover de lengte dat die patroon geleiding kreeg in het wapen. Die verhouding was weer belangrijk om onderscheid te maken tussen mortier, houwitser en kanon (veldgeschut). Dit laatste is overigens in de 20e eeuw behoorlijk genivelleerd als onderscheidenlijk argument, maar stond wel aan de basis van de gewoonte om vuurmonden in kaliber vs kalibers te duiden, zoals een houwitser 12 lang 12 en een kanon 12 lang 24
Met een voorbeeld wordt het veel duidelijker. Een stuk 7-veld had een ziel binnendiameter van 7,5 cm en een lengte van de schietbuis van 225 cm. Dit resulteert in de volgende som 225/7,5 = 30. Met decimalen werd meestal niet gewerkt dus rondde men die af. Het was dus een vuurmond 7 L 30 (of 7 lang 30). De 12 lang staal kanonnen hadden een diameter van 12,5 cm en een schietbuis lengte van 292,5 cm. Dit resulteert in 292,5/12,5 = 23,4 wat men tot 24 afrondde. Het was dus een kanon 12 L 24 (of 12 lang 24).
Oorspronkelijk waren mortieren wapens met een looplengte die verwaarloosbaar was en in verhouding van het kaliber duidelijk onder het kaliber bleef. Een 10 cm mortier met een schietbuis van 50 cm. Dit leverde het fenomeen op dat het een vuurmond 10 lang 5 was. Een houwitser, wat een compris tussen kanon en mortier was, had een looplengte rond het equivalent van het kaliber, dus 10 lang 9 of 10 lang 14. Het kanon had beduidend langere schietbuizen. Die vond men pas vanaf 2,5 maal het kaliber of meer. Een 10 lang 30 of 10 lang 40. Deze lengte van de loop hield een zekere verhouding met de lengte van de dracht vast. In zekere zin ging op dat hoe langer de loop was, hoe langer de dracht. Tevens, hoe langer de loop hoe vlakker de baan.
Tegenwoordig gaan die ‘wetmatigheden’ rond looplengte en benaming niet meer op. En dat begon in de jaren dertig al te wringen. In de Eerste Wereldoorlog waren de mortieren al volwassen geworden met beduidend langere lopen dan voordien. Het 8 cm Stokes & Brandt mortier, dat de halve wereld in de Tweede Wereldoorlog gebruikte, had een kaliber 8,1 cm (de Russen gebruikten bewust 8,2 cm) en een buislengte bij de meeste gebruikers van 110 tot 120 cm. Ofwel een verhouding van minstens 8 lang 14. Dat was al een houwitser afmeting. Gedurende het interbellum werden echter ook de houwitsers al verlengd. Zware veldmortieren, die de Duitsers Mörsers noemden, waren verlengd tot voorbij normale houwitserproporties. Houwitsers als de standaard Duitse ’15 cm Schwere Fieldhaubitze 40′ hadden een verhouding van 15 lang 32. Het Nederlandse 7-veld, dat als kanon werd aangeduid, kwam niet verder dan lang 30. Het 10-veld geschut, dat met grote elevatie en gescheiden lading schoot, was 10 lang 40. Dat terwijl de Duitse 15 cm Kanone 18 een 15 lang 55 werd, maar met elevatie van 43 graden schoot. Dat had met een vlakke baan niets meer te maken. Kortom, de scheiding der wapensystemen naar ‘specifieke eigenschappen’ begon sterk te verwateren. Na de oorlog was het voorgoed voorbij. De Duitse-Nederlandse Panzerhaubitze 2000, het huidige artillerie wapensyssteem van de beide krijgsmachten, heeft een L52 schietbuis, maar schiet uitsluitend met gescheiden lading en grote elevaties.
Waar de lengte van de loop – het aantal kalibers – nog wel alles over zegt is de mate van aandrijving en geleiding van het afgeschoten projectiel. Een (zeer) korte aandrijving en geleiding verkort bereik en accuratesse, terwijl een lange aandrijving en accuratesse het tegendeel opleveren. Het nadeel van een lange schietbuis is dat deze een zeer grote stijfheid dient te hebben, zodat de krachten van de explosie van de drijfstoffen niet voor een sterke oscillatie (trilling) van de schietbuis zorgen, wat immers de accuratesse weer zou bedreigen.
Kardoes
De kardoes of kruitzak bevat de aandrijflading voor een vuurmond die met gescheiden lading wordt geladen. De kardoezen zijn van katoen. Een vuurmond die met eenheidsmunitie (patroon) schiet gebruikt geen kardoezen. Daar zit de lading in de patroon.
Kulas
Het achterste deel van het kanon, de stootbodem. Kulas en schietbuis vormen samen de loop van het kanon.
De kulas was oorspronkelijk de gesloten kamer waarin de initiële lading werd aangebracht en een lontgat de enige ontsluiting was. Modern geschut kreeg een bedienbaar sluitstuk, wat de kulas een veelvoud ingewikkelder maakte.
Lagenvuur
Het begrip komt uit de nautische wereld. De kanons – het meervoud van ‘kanon’ is vanwege Britse invloeden in marinetermen als ‘kanons’ gedefinieerd – waren bij klassieke marineschepen opgesteld op kanondekken. Marineschepen hadden één, twee of drie van dergelijke dekken. Als een volledig dek vuur uitbracht, dan gaf men de vijand de volle laag. Gaf men stukkenvuur (stuksvuur) dan kreeg men dus niet de volle laag.
Bij de landmacht wordt lagenvuur genormeerd als het (vrijwel) gelijktijdig door een batterij afvuren van de stukken. Tegenover lagenvuur stonden stukkenvuur (stuksvuur). Dan vuurden de vuurmonden individueel.
Lagenvuur had als nadeel dat, zeker bij tragere tempo’s, een tegenstander zich op de intervallen kon gaan instellen. Het had tevens als nadeel, zeker bij oudere vuurmonden, dat een simultaan vurende batterij zichtbaarder werd door het ineens geproduceerde restproduct (mondingsgassen vuurbuis).
Lagenvuur bood echter voordelen in het vuurbeleid (alle vuurmonden vuren het gegeven rantsoen in een gelijk tempo). Bovendien was het zeer effectief als het met hoog tempo kon worden gegeven, in de zin dat het werkelijk afsluitend kon werken op een bepaalde sector. Een inslaande laag artilleriegranaten had bovendien grote psychologische effecten, zeker ook op onervaren militairen.
Lengtespreiding
Zie ‘breedtespreiding’.
Militair kompas
Het Nederlandse militaire kompas anno mei 1940 week sterk af van het civiele kompas. Het laatste werkt op basis van 90° per windrichting (360° in volle cirkel), terwijl het militaire kompas werkte met 16° per windrichting (64° in volle cirkel). Men duidt de richtingen echter als 1600 (O), 3200 (Z), 4800 (W) en 6400 (N).
De militaire 64-graden ging uit van de artillerie-promille, als ‘mil’ afgekort, ofwel van 1/6400. De 6,400-mils schaal noemt men dit. Deze schaal is een klassieke maar bewezen toepassing, welke is afgeleid van het feit dat zodoende één ‘mil’ gelijk was als eenduizendste kilometer ofwel een meter. Zodoende kan de artillerie theoretisch op een meter nauwkeurig vuren berekenen.
Het militaire kompas was in honderdduizenden weergegeven, aangeduid met het ‰ teken (promille) voor duizenden. 1 mil is 1/6400 van een volle cirkel en dat is 1/1.000 van een radiaal. Als men oudere artillerie notities tegenkomt en daarin kaarthoeken of vuurcoördinaten tegenkomt, dan ziet men vaak dat de kaarthoek in deze schaal is weergegeven in combinatie met vuurcoördinaten op een kaart.
Een andere wijze waarop men het militair kompas tegen komt en dat – zonder kennis van dit kompas – erg verwarrend kan werken, is als men een notitie tegenkomt waarin een batterij meldt dat het een hoofdschootsrichting X heeft met een breedte van 3° naar beide zijden. Dit betreft dan het militaire kompas, waarbij het dus naar het civiele kompas eigenlijk om 16° naar beide zijden gaat (=32° schootsveld zonder stellingomzetting). Helaas is niet altijd duidelijk in verslagen of men het over militaire of civiele graden had.
Nota bene: in specificaties van geschut komt men de maximale hoek van de traverse-inrichting op het affuit (dus het breedterichten van de schietbuis zonder fysieke omzetting van de affuit/vuurmond) ook tegen in graden. Dit is gegeven in civiele graden, dus de 360° schaal.
Mörser
Zie ook ‘mortier’.
Het Duitse begrip ‘mörser‘ betekent letterlijk ‘vermorzelaar’, ‘verpulveraar’. Etymologisch gelijk aan ons begrip mortier, dat echter in het Duits als ‘werfer‘ werd geduid, met voorvoegelselen als ‘granat’ of ‘minen’. Om het nog verwarrender te maken kreeg ook de Nederlandse landmacht enige mijnenwerpers ter beschikking tijdens de Eerste Wereldoorlog. Dergelijke middelen onderscheidden zich echter van wapens met een schietbuis door hun schietbuisloze lancering. Dit geheel aan etymologische informatie is verwarrend, wat ook wel blijkt uit het feit dat menig ondeskundig historicus de begrippen onterecht vermengt.
De Mörser was oorspronkelijk zwaar steilbaangeschut. Het was bedoeld voor een vaste richting, enkelvoudige inzet en voor de korte afstand. Het waren zware vuurmonden, met enorme affuiten, zware sluitstukken en zeer korte schietbuizen. Gedurende de Eerste Wereldoorlog werden de schietbuizen al snel verlengd, zodat het bereik toenam. Uiteindelijk werden Mörser zware houwitsers in de kalibers vanaf 17 cm en hoger.
In de jaren dertig ontwikkelden de Duitsers vanuit de 21 cm Mörser (Kurz, ofwel L15) een lange versie L31. Deze ’21 cm Mörser 18′ werd bij zelfstandige zware artillerieafdelingen (batterijen van drie vuurmonden) ingezet voor bestrijding van fortificatiën. Ook in Nederland werden twee van dergelijke batterijen actief. Eerst waren ze aan het 26e Armee Korps toegevoegd, maar ze werden op 11 mei naar het 10e Armee Korps overgeplaatst. Ze werden vanuit de omgeving van Renkum ingezet tegen de hoofdweerstand in de Grebbelinie bij Rhenen. Deze zeer zware houwitsers – met een marsgewicht van 22 ton – konden een 121 kg zware brisantgranaat of een 113 kg solide betongranaat (bunkerknacker) afvuren. Maximaal bereik was 18,7 km en de vuursnelheid bij gewoon vuur één schot per twee minuten.
Naast de 21 cm Mörser, die gedurende de gehele oorlog, in diverse varianten (waaronder een L55 versie met een bereik van 34 km), operationeel tot inzet kwamen, hadden de Duitsers enige 17 cm Mörser in gebruik. De nieuwste versies werden echter vanwege de inmiddels lange lopen vaak ook als Kanone aangeduid.
Mortier
Zie ‘mortier’ onder de sectie ‘Wapensystemen’.
Nulpunt
Het nulpunt van een stuk, batterij of afdeling geeft de exacte locatie van voornoemde eenheden.
Het nulpunt werd van een batterij werd gemeten vanuit het meest rechter stuk. Stukken binnen een batterij maten hun nulpunt vanuit het rechter stuk. Ter meting van nulpunten werden bakens in het veld uitgezet.
Van een voorbereide stelling – die men in mei 1940 nog had – waren de nulpunten al ingemeten en dus bij voorbaat bekend. Als men in voorbereide stellingen de stukken opstelde, diende men dus de stukken uit te richten aan de hand van die nulpunten.
Omdat een nulpunt als één van de essentiële variabelen in een baanberekening geldt, is de exacte uitrichting ervan (en dus het vaste gegeven) essentieel om accuraat vuren te kunnen afgeven.
Tegenwoordig zijn dit soort zaken relatief minder belangrijk geworden door satelliet oriëntatie (triangulaire meting) via GPS en aanverwante systemen. Deze satelliet oriëntatie vervangt het inmeten tegen een nulbaken, hoewel artilleristen uiteraard deze theorie niet mogen verliezen.
Pantsergranaat
De jongste telg van de klassieke artilleriefamilie was in 1939/1940 het antitankkanon. De pantserbrekende granaat was minder jong. Deze bestond al ter bestrijding van fortificatiën en bij marinegeschut. De combinatie van beide zorgde voor een sprong voorwaarts in het doorboren van solide pantser.
Een pantsergranaat was bedoeld voor de bestrijding van licht tot zwaar gepantserde doelen. De granaat was opgebouwd uit een solide patroon zonder toegevoegde lading of hij bestond uit een homogeen patroon met aanvullende lading. In het eerste geval drong de granaat puur op basis van de kinetische energie door het pantser om vervolgens in dodelijk stukken metaal uiteen te spatten (in combinatie met de fragmenten van het verdrongen pantserstaal). In het tweede geval was het de bedoeling dat het solide homogene deel door het (dunne) pantser drong waarna een explosieve lading in het interieur van het doel tot detonatie kwam. Het Nederlandse leger gebruikte voor de PAG en het kanon van 5, beiden bij uitstek bedoeld voor pantserbestrijding, solide munities. Hetzelfde gold voor het geweer tegen pantser, dat solide 20 mm patronen afschoot.
De solide patroon [of het solide deel] bestond meestal uit een harde hooglegering of een grondstof met hoge soortelijke massa [tijdens WOII vooral wolfraam – of te wel Tungsten – tegenwoordig vaak verarmd uranium]. Dit was bedoeld om de kracht op een klein oppervlak – noodzakelijk voor penetratie van sterk pantserstaal – te maximaliseren. Dit is uitgedacht op basis van de natuurwet voor energiesterkte bij botsing van twee objecten [½mv²]. Hieruit volgt dat de relatieve toename van de massa de hoeveelheid geproduceerde kinetische energie sterk verhoogt.
De pantsergranaat dient [dus] tevens met een hoge snelheid te worden afgeleverd op het doel. Het was zaak dat én de drijflading sterk was, én de vuurmond in staat was de kracht van de explosie [van de drijfstof] te weerstaan alsmede direct [vlakbaan] vuur te geven. Daarom werden veelal specialistische, sterke vuurmonden gebruikt voor het afleveren van pantsergranaten. De Duitse 88 mm vuurmond was het summum van deze techniek tijdens WOII en bleef in deze functie van begin tot eind van de oorlog volmaakt onovertroffen.
Tijdens WOII ontstonden enkele nieuwe technieken inzake pantserbestrijding alsmede daaraan gerelateerde defensieve antwoorden. Het eerst werden de zogenaamde holle ladingen [shaped charges] geïntroduceerd door de Duitsers. Dit was een lading die speciaal zo was ontworpen dat bij detonatie een convergerende energiebundel op het te bestrijden pantser inwerkte. Hiermee werden enorme krachten en temperaturen ontwikkeld op een klein oppervlak. Pantserdiktes tot zo’n 60-70 cm waren niet veilig voor dergelijke wapens, waarvan verreweg de bekendste de Panzerfaust. De lichtste holle lading was al in staat 30 cm pantser te doorboren. Het betekende dat geen van de tanks van de Westerse Geallieerden veilig was voor een Panzerfaust detonatie.
Ook ontstond al tijdens WOII de zogenaamde squash-head patroon voor pantserbestrijding. Dit was een hoog explosief patroon dat bij inslag op het pantser het pantser niet doorboorde, maar op een beperkt oppervlak een enorme voorwaarts gerichte energiemassa genereerde. Hoewel het pantser dus niet werd doorboord, zorgde de enorme energie ontlading voor een tegengesteld effect aan de achterzijde (binnenzijde) van het pantser. De schokgolf zorgde niet alleen voor het afscheuren van het pantser aan de achterzijde van het pantser, maar tevens voor een vernietigende drukgolf op de personen die er vlak achter zaten. Dit bleek heel effectief. Tegenwoordig wordt de squash-head nog steeds veel gebruikt voor pantserbestrijding.
Ook het fenomeen van de zogenaamde sabot patroon werd al in WOII gebruikt. Een sabot is in feite een hulpstuk dat met het projectiel wordt weggeschoten. Het is een hulpstuk dat dezelfde diameter heeft als de loop en daardoor voor maximale energie overdracht zorgt van de drijflading op de patroon tot deze de loop heeft verlaten. De sabot maakt zich na het verlaten van de loop los van het eigenlijke projectiel dat veel kleiner is en gevormd is in de vorm van een solide pijl of dart [in WOII meestal alleen een puntiger patroon, en nog geen gestabiliseerde dart zoals heden] zonder explosieve lading, maar met bijzonder veel kinetische energie. Deze patroon vernietigde pantser. De sabot wordt nog steeds als meest voorname patroon gebruikt voor zware pantserbestrijding. In WOII was de sabot patroon meestal gemaakt van een hooglegering of Tungstencarbide [Wolfraam]. Tegenwoordig wordt meestal verarmd uranium toegepast.
Tegenmaatregelen tegen betere pantserbestrijdingsmiddelen tijdens WOII waren, behalve verdikken van het pantser en het verlagen van het tankprofiel, vooral te vinden in het schuin opstellen van het pantser, met name op toren en frontaal pantser. Door deze eenvoudige maatregel kon men de relatieve dikte van het pantser verdubbelen door het in [tenminste] een hoek van 30 graden te plaatsen. Hierdoor kon een dubbele relatieve dikte worden bereikt [door de pantserplaat in dikte onveranderd te laten] of kon men de absolute dikte van de pantserplaat halveren en hierdoor veel gewicht besparen. De T-34 was de meest opvallende eerste gebruiker van deze toepassing. Ook werden – met name door de Geallieerden – provisorische maatregelen genomen tegen holle wapens en penetratievermogen van pantsergranaten, in de vorm van het op het frontaal pantser hangen van de reserve tracks of andere materialen. Het is duidelijk dat dergelijke maatregelen meestal minimaal presteerden.
Tegen holle ladingen en squash heads werd pas in de jaren zestig een goede remedie gevonden in de vorm van reactief pantser. Dit waren [zijn] gesegmenteerde explosieve ladingen aan de buitenzijde van een pantser, die een tegenexplosie genereren die de actieve energie van de anti pantserpatroon deels moesten opheffen. Dit systeem werkte uitstekend, zij het dat het vaak toch oppervlakkige schade aan de tank zelf en in de buurt zijnde infanterie veroorzaakt [door explosie en scherven]. Tegenwoordig wordt vooral gebruik gemaakt van composiet-pantser. Samengestelde pantsermantels van allerlei materialen met eigen(aardige) eigenschappen die gezamenlijk een maximale bescherming bieden tegen de diverse munitiesoorten. Kooiconstructies beschermen tegen eenvoudige holle wapens.
Puntvuur
Het vuren van alle wapens of vuurmonden naar één punt in plaats van bijvoorbeeld vuurplan- of batterijbreed.
Rembedding
Actie is reactie. De energie die voorwaarts aan de granaat werd meegegeven, werd achterwaarts teruggegeven. Een vuurmond die vuurt ontvangt dus veel energie, die ergens heen moet. Ouder geschut had geen enkele vorm van mechanische remming. Dat betekende dat de vuurmond heel sterk steigerde bij het vuren en/of agressief achterwaarts liep. Om te voorkomen dat men met de batterij met iedere laag een paar meter achterwaarts verplaatste, werden zware wiggen achter de raden gelegd of werd een rembedding geconstrueerd, die de vuurmond in hoofdrichting liet teruglopen na zijn energie te hebben geloosd.
De Nederlandse artillerie van de oude types 8-staal, 12 lang staal en 15 lang staal was ongeremd. Ook de 6-veld was ongeremd. Al deze wapensystemen hadden dus een beheersing van de afvuurenergie nodig. Bij de beide zware stalen vuurmonden van 12 en 15 cm waren dit rembeddingen of zware houten wiggen. De beide kleinere vuurmonden werden met eenvoudige middelen in toom gehouden.
Het (andere) nadeel van ongeremd geschut was dat het hoe dan ook uit de richting liep. Dat kon weliswaar slechts een centimeter zijn per schot, maar dat was voldoende voor vele meters afwijking op het bedoelde aanslagpunt. Daarom werden stukken na het afvuren direct nagericht. Ofwel, de vuurmonden werden na ieder schot opnieuw gericht. Dit narichten vindt men overigens nog in een ‘proosttraditie’ terug, waarin men met elkaar het glas heft, een slok neemt en nadien nog eens het glas naar elkaar heft alvorens het neer te zetten. Dit laatste heet ‘narichten’. Een gewoonte die in formele gedragsregels aan de dinertafel nog steeds voor komt.
De moderne(re) vuurmonden van de Nederlandse krijgsmacht in mei 1940, zoals de 7-veld, 10-veld en alle houwitsers, hadden een geleden affuit.
Schietbuis
De loop van een stuk geschut wordt in jargon als schietbuis aangeduid. De binnenzijde daarvan als de ziel.
Men maakt nog wel eens het onderscheid tussen een gladde en een getrokken loop, waarbij met alleen de eerste als schietbuis zou willen duiden, maar dit onderscheid is er feitelijk niet. Bij een gewoon handvuurwapen spreekt men uitsluitend van loop.
Sectie (stukssectie)
Een sectie was doorgaans de helft van een batterij. Een stukssectie bestond uit één vuurmond.
Slagpijpje (slagsas)
Het ontstekingsmiddel om de drijflading te laten ontbranden en de granaat de vuurbuis te laten verlaten.
Niet te verwarren met de ontsteking van de granaat zelf, die doorgaans door een schokbuis of een tijdsontsteker tot detonatie werd gebracht kort voor, op of kort na de aanslag.
Bij sommige oudere vuurmonden werd een apart afvuurpistool op de kulas geplaatst waarin een slagpijpje zat die voor de werking van het afvuurmechanisme zorgde. Bij modernere vuurmonden werd de patroon zelf of de hulphuls met drijflading van een slagpijpje of -hoedje voorzien en werd de granaat zo na het aftrekken afgevuurd.
Sluitstuk
Vanaf het moment dat geschut van voorlader tot achterlader verwerd, was er het fenomeen ‘sluitstuk’. Zonder het bedienbare – het hersluitbare – sluitstuk was er geen achterlader.
Het sluitstuk was de te openen kulas van de vuurmond, waarbij eerst het projectiel in de schietbuis werd gebracht, vervolgens de drijflading en (vaak) nadien een afsluitende ring of stof, om zo gassen niet tussen sluitstuk en open lucht te laten ontsnappen. Deze techniek ontwikkelde zich tot moderne afsluitingen met wigsystemen.
De kwaliteit van de sluittechniek was bepalend voor de accuratesse en levensduur van een vuurmond. Hoe beter men de gasdruk in de kulas wist te beheersen, hoe betrouwbaarder men de baan van het projectiel kon berekenen, buiten alle overige factoren die dit beïnvloeden uiteraard.
In de loop van de 19e en 20e eeuw zouden steeds betere sluittechnieken worden ontwikkeld, waarbij bovendien halfautomatische en zelfs volautomatische sluitstukken al gedurende het interbellum in gebruik kwamen. De halfautomatische wierpen de granaathuls direct uit bij het openen van het sluitstuk, de volautomatische – die men alleen bij licht geschut zag – konden ook automatisch laden. Eind jaren twintig ontwikkelde de Duits-Nederlandse firma HIH (het latere Siderius) al een volautomatisch antitankkanon dat uitzonderlijke kwaliteiten werd toegedicht. Het zou als kanon van 5 no.1 bij de marine in dienst komen met een volautomatisch sluitstuk. Nadat de firma begin jaren dertig failleerde, namen de Artillerie Inrichtingen de productie van dit kanon over, maar slaagden er niet in een betrouwbaar volautomatisch sluitstuk te produceren, zodat zij een halfautomatische versie ontwikkelden. Dit werd het kanon van 5 no.2 dat in alle rivierkazematten (met kanon) werd ingebouwd.
Hedendaags gemechaniseerd geschut en de meeste IFV’s en MBT’s zijn met volautomatische sluitstukken en selectieve laadinrichtingen uitgerust.
Spreidaffuit
Een spreidaffuit kende de mogelijkheid dat de benen van het affuit individueel konden worden uitgezet. Dit had als voordeel dat er een grote mate van stevige verankering van de vuurmond mogelijk was, een grote bedieningsruimte ontstond achter het stuk en een grote elevatie van de vuurmond bij grotere traverse mogelijk was.
Van het Nederlandse geschut had alleen de 10-veld een spreidaffuit, naast de Bofors en Vickers luchtdoelartillerie, die dit ook had. De overige gebruikte vuurmonden hadden een gesloten affuit.
Spreiding
Ieder afgevuurd projectiel heeft t.o.v. zijn ideale lijn een zekere afwijking. Deze noemt men spreiding. Een afwijking in de lengterichting noemt men lengtespreiding (ls.), een afwijking in de breedte breedtespreiding (bs.).
Storend vuur
Storend vuur (of storingsvuur) is een type artillerievuur dat een vrij intensieve beschieting van een sector inhoudt, waarbij de intensiteit zodanig is dat de vijandelijke logistiek of gereedstelling vrij ernstig wordt verstoord.
Storend vuur kon vrij geregeld of zeer ongeregeld worden afgegeven, met een vaste of een wisselende interval. Het is duidelijk dat sterk gedirigeerd storend vuur de vijand de ruimte op anticipatie bood. Daarom werd storend vuur in de regel gegeven door hetzij voortdurend met enige vuurmonden verspreid over een sector stukkenvuur af te geven of met intensieve vuurovervallen met onregelmatige intervallen te werken.
Verontrustend vuur was een minder intensieve type artillerievuur dat ook wel als strooivuur werd geduid. Zowel storend als verontrustend vuur zijn vooral als ontwrichtend bedoeld en hebben geen werkelijk vernielingsdoel.
Stormvuur
Men komt in de veldvoorschriften die in bestudeerde periode actueel waren voortdurend het fenomeen ‘stormvuur’ tegen. Het behoorde zowel bij de infanterie als de artillerie portfolio. Het was vrijwel altijd een instructie/bevel dat werd gegeven bij een vijandelijke aanval.
Stormvuur bij infanterie betekende het uitbrengen van intensief vuur volgens het geldende vuurplan, waarbij alle automatische wapens en handvuurwapens geacht werden deel te nemen. Een stormvuur kon uitgebreid worden met ondersteuningswapens zoals zware mitrailleurs en zelfs 6-veld en mortieren.
Stormvuur bij de artillerie betekende een zeer urgent vuur, direct af te geven en met het hoogste tempo en met de maximale duur in dat hoogste tempo, wat doorgaans 3-5 minuten betekende. Stormvuren waren vrijwel altijd voorbereid of variaties vanuit voorbereide vuren. Zodoende konden ze direct worden afgegeven.
Stukkenvuur
Zie onder ‘laag’/ ‘lagenvuur’.
Tappen
De ijzeren of stalen noppen assen op de schietbuis waarmee de schietbuis op de affuit is verankerd c.q. gelegd.
Bij klassiek geschut waren de tappen de enige bevestiging tussen (boven)affuit en schietbuis. De in mei 1940 nog in gebruik zijnde lichte stukken 8-staal en 6-veld alsmede de zware 12 lang staal en 15 lang staal vuurmonden hadden ook nog een schietbuis met tappen.
Modern(er) geschut met een gelede affuit had geen tappen meer.
Temperen (van een tijdbuis)
Temperen (vaak als ‘tempéren’ uitgesproken). Afgeleid van het Duitse ‘tempieren’, afstellen van de tijdbuis voor het tijdstip van afsteken en/of detoneren.
Het temperen van munitie was het instellen van de tijdbuis op de kop van de granaat. Dit werd met de hand gedaan, met een gereedschap of in een tempeertoestel. Het ging meestal om een ring die in een aantal standen (versnelling of vertraging) was te verstellen. Aan de hand van de instelling detoneerde de granaat enige (milli)seconden voor of na de aanslag. Als men de granaat op de aanslag wilde laten detoneren dan werd doorgaans alleen een schokbuis op de granaat geschroefd die op aanraking (of zoveel inerte vertraging als de buis had) tot ontploffing leidde.
Tijdbuizen waren kwetsbare en dure precisie-instrumenten. Ze waren doorgaans een stuk duurder dan de granaat zelf. Bij de luchtdoelartillerie werd ook met pyrotechnische ontstekingen gewerkt, wat in feite kleine uurwerkjes waren. Nederland koct deze doorgaans in Zwitserland, maar had in de jaren dertig geprobeerd deze zelf te fabriceren. Dat leidde tot veel storingen bij gebruikte tijdbuizen in de meidagen. Dat laatste bleek weer aanleiding voor hardnekkige sabotage mythes. Met name bij de 7,5 cm Vickers tl vuurmonden was een relatief groot aantal falende tijdsontsteking van eigen AI fabricaat. Het viel uiteraard op de grond direct op dat er geen ontploffing volgde, want tot sabotagegeruchten leidde. Men had echter dan te maken met slechte aanmaak wegens technische onvolkomenheden bij de producenten van de AI en geen opzet.
Later in de oorlog zou men de nabijheidsontsteking ontwikkelen (proximity-fuse), die nabij een doel ‘vanzelf’ zou detoneren. Dat scheelde het opofferen van telkens dure mechanische tijdsinstrumenten.
Tempo
Zie ‘vuurtempo’.
Terreinhoek
Hoek die de richtlijn maakt met een horizontale lijn vanaf de vuurmond. Anders gezegd, het verschil in hoogte tussen de vuurmond en het aanslagpunt.
Traverseren
Het zijwaarts verplaatsen van het richtpunt zonder het fysiek omzetten van de vuurmond. Bij de marine wordt hetzelfde ‘baksen’ genoemd.
Als een stuk met affuit en al werd verplaatst, dan noemde men dit niet traverseren maar omzetten.
Uitwerkingsvuur
Als een doel was geïdentificeerd waarop door een stuk of batterij was ingeschoten en deze proefschoten lagen dekkend, dan werd instructie gegeven om op het desbetreffende doel uitwerkingsvuur te geven. Uitwerkingsvuur was hetzelfde als vernietigingsvuur (of vernielingsvuur).
Veldgeschut
Veldgeschut was in de regel licht en middelzwaar geschut, dat snel verplaatsbaar was en in de voorste linies werd ingezet ter directe ondersteuning van de infanterie.
Veldgeschut was oorspronkelijk vaak geschut dat alleen met directe richting schoot en met een (vrijwel volledig) vlakke baan. In de regel gold dat de elevatie niet meer dan 30 graden bedroeg, maar dit werd begin vorige eeuw vergroot tot rond de 40 graden omdat men het bereik van veldgeschut wilde vergroten. Desondanks bleef men dit vlakbaangeschut noemen.
Vlakbaangeschut had een looplengte die aanzienlijk meer bedroeg dan het kaliber, in de regel minimaal twintig maal het kaliber, maar in de praktijk vaak al gauw dertig maal [zoals de 7 veld, die een kaliber had van 7.5 x 30].
Daarnaast ontstond na WOI de min of meer ongeschreven regel dat vlakbaangeschut altijd met eenheidsmunitie schoot, ofwel drijfstof en patroon in een container. De patroon maakte zich door afvuren los van de huls waarin de drijfstof zat.
Veldgeschut werd uiteindelijk gevormd door zowel vlakbaangeschut als houwitsers. In de Tweede Wereldoorlog was het verschil tussen beide nauwelijks nog waarneembaar. Ook ontstond tijdens deze oorlog het mechanische geschut, dat steeds zwaardere vuurmonden tot veldgeschut deed behoren.
Verminderde lading
Voor het vuren met kortere dracht waren patronen of ladingen met ‘verminderde lading’ beschikbaar. Dit was bedoeld voor de vuren op korte en het eerste deel van de middellange dracht.
Vernagelen
Het slaan van een stalen pin in het zundgat/ontstekingsgat of het anderszins middels blokkade van dit gat onklaar maken van de vuurmond.
Deze onklaarmaking van de vuurmond was duurzaam, want men kon dit alleen bij een machinefabriek of smidse weer herstellen.
Vernielingsvuur / vernietigingsvuur.
Zie ‘uitwerkingsvuur’.
Verontrustend vuur
Zie ‘Storend vuur’.
Versnelde/vertraagde ontsteking
Op de artilleriegranaat (of mortiergranaat) werd een schok- of tijdbuis geschroefd, welke laatste gesteld kon worden op een vervroegde, neutrale of vertraagde ontsteking.
Een versnelde ontsteking betekende dat de granaat voor het einde van zijn dracht zou detoneren. Dit was doorgaans milliseconden voor de natuurlijke aanslag. De bedoeling was zodoende dat de granaat boven de grond (of voor het doel) zou detoneren. Een zogenaamde ‘air burst’. Dit zorgde voor een grote spreiding van scherven of schokgolf.
Een neutrale tijdbuis of schokbuis detoneerde op het moment van de aanslag.
Een vertraagde ontsteking betekende dat de granaat milliseconden na de aanslag zou detoneren. Dit deed men als men de vernielingskracht minder oppervlakkig wilde hebben. Als men een hard doel beschoot en achter bijvoorbeeld de muur van een huis of stelling vernieling wilde aanrichten schoot men met een vertraagde ontsteker. Ook als men bijvoorbeeld een vliegveld wilde vernielen, schoot men vaak met een vertraagde ontsteking. Dit leidden weliswaar tot kleine, maar veel diepere kraters in een veld dan als men direct op inslag liet detoneren.
Voorbereid vuur
Er komt heel veel bij kijken om een afgegeven vuur precies daar te laten landen waar men het hebben wil. Heel veel factoren spelen een rol. We noemen de meest voorname factoren.
Allereerst omstandigheden als de (kwaliteit van de) vuurmond zelf [denk aan slijtage van de ziel en het sluitstuk], de (kwaliteit van de) munitie en de wijze waarop werd gericht [waarbij inbegrepen hoogte en diepteverschillen tussen positie vuurmond en doel].
Ten tweede de omstandigheden. Vooral wind en temperatuur spelen een rol, maar ook neerslag en luchtvochtigheid/luchtdruk. Hoe krommer de baan van het schot [en hoe trager de granaat] hoe ernstiger de invloed van deze factoren.
Tenslotte spelen factoren als aardmagnetisch veld [declinatie] en aardrotatie een rol.
Een goed artillerist [tijdens WOII in de regel een officier of ervaren onderofficier] weet deze factoren allemaal in te calculeren, zodanig dat zij genivelleerd worden bij de instelling van het geschut. Een deel van die gegevens werd hem aangereikt. Zo werden in de regel dagelijks, soms vaker, weersomstandigheden per koerier of telex bij Afdelingen bezorgd. Ook had de militaire triangulaire dienst veel meetkundige gegeven voorhanden voor een grote verscheidenheid aan “landmarks”[markante punten]. Daarnaast had iedere batterij een kleine eigen meetdienst.
Een voorbereid vuur was een vuur dat voorafgaande aan de vijandelijkheden was berekend om neer te komen op een bepaalde locatie. Daartoe werden batterij nulpunt [hoogte, diepte, breedte] en doel [hoogte, diepte, breedte] nauwkeurig ingemeten [meestal door de triangulaire dienst] middels gebruik van richtkompassen [drie meetpunten benodigd]. Er werd rekening gehouden met de van toepassing zijnde declinatie en aardrotatie. Zodoende kon het stuk – mits goed opgesteld vanuit het ingestelde nulpunt voor een vuur [een geplaatst baken gaf dit aan] – rekening houdend met de omstandigheden van de dag op aanvraag van een voorbereid vuur heel snel het gevraagde vuur met de hoogst mogelijke accuratesse afgeven.
Een voorbereid vuur werd in de regel afgestemd met de samenwerkende onderdelen, zoals de infanterie en de diverse commandoposten. Men nam dit op in een gezamenlijk vuurplan. Zo’n vuur werd aangeduid met een nummer, waarbij tevens vuurtype werd vastgelegd. Dat vuurtype kon dan ook nog worden aangepast bij de aanvraag van een vuuropdracht. Zodoende kon een waarnemer of een infanteriecommandant bij naderend onheil via ordonnans of verbindingen direct volstaan met het aanvragen van een vuur door slechts het nummer en gewenste duur te melden. De Artillerie Commandant die besloot in welke mate een vuuraanvraag gehonoreerd zou worden, bepaalde dan in welke vorm, duur en intensiteit een dergelijk vuur zou worden afgegeven.
Vuuraanvraag
Het aanvragen van een artillerievuur bij een artilleriecommandant of artillerie eenheid.
De divisie-artillerie [DA] werkte nauw samen met de infanterie. Dit gold in mindere mate voor de legerkorps artillerie [LKA]. Artillerie eenheden stonden meestal onder commando van artillerie commandanten die meerdere eenheden aanstuurden op eenzelfde niveau. Zo was er een Divisie Artillerie Commandant [DAC], een Legerkorpsartilleriecommandant [LKAC] of een Brigade Artillerie Commandant [BAC]. Deze werkte nauw samen met de staf van een gelijk niveau [DAC bijv. met Divisie Commandant]. Vuuraanvragen werden in de regel aan de artillerie commandant voorgelegd, welke besliste of een vuur afgegeven zou worden, en zo ja door wie en in welke vorm, duur en intensiteit. Dit systeem was vaak heel stroperig en was bovendien lang niet altijd effectief. De kwaliteit van de dienstdoende DAC of LKAC was zeer bepalend voor de effectiviteit van de artillerie.
Vuurstoot
Een vuuropdracht kon ineens worden uitgevoerd of in meerdere vuurstoten. Een vuurstoot is een aantal sectie- of batterijvuren achter elkaar. Men kan een opdracht tot het afgeven van een afsluitingsvuur afgegeven in bijvoorbeeld drie vuurstoten van drie lagen ieder. Men geeft dan drie lagen vuur af direct achter elkaar, daarna bijvoorbeeld een tussenpoos van 2 of 3 minuten en dan herhaalt men zo’n vuurstoot, weer een korte pauze en tenslotte de derde vuurstoot.
Vuurtempo
Voor ieder type vuurmond was de vuursnelheid die de vuurmond aankon opgedeeld in een aantal vuursnelheden. Zo’n vuursnelheid werd een tempo genoemd, en genummerd [bijvoorbeeld tempo 1 voor de traagste snelheid of tempo 4 voor een hogere snelheid].
Een vuuropdracht werd vrijwel altijd met een tempo aangegeven, tenzij een vuuropdracht reeds een tempo impliceerde [zoals stormvuur dat in de regel in het hoogst mogelijke tempo werd afgegeven].
Omdat vuurmonden in kwaliteit en toepassing verschilden hadden ze uiteenlopende tempo-schalen. Zo kon de 10-veld houwitser een vuursnelheid aan van maximaal 6 schoten per minuut, terwijl de 15 lang 24 slechts 3 schoten per twee minuten aankon als hoogste tempo. Als een opdracht dan bijvoorbeeld was om “voorbereid vuur 126, vijf lagen, tempo 4” af te geven, dan kon dit voor een 7-veld vuurmond betekenen dat die opdracht in een minuut was afgerond, terwijl dit voor een houwitser 15 lang 15 een opdracht met een duur van twee minuten was.
Vuurtypes
De artillerie kende diverse verschillende manieren waarop vuur uitgebracht kon worden. Men noemt dat een vuurtype. Zo kon men onderscheid maken in breedte- en dieptespreiding, intensiteit, duur en doel van een vuuropdracht. In dit hoofdstuk worden de in 1940 geëigende termen voor de gebruikelijke vuurtypen nader uitgelegd. Men vindt hier onder meer verontrustend vuur, storend vuur, uitwerkingsvuur, puntvuur, stormvuur en vernielingsvuur verklaard.
Men dient te bedenken dat voor het ene type vuurmond een vuurtype anders kon worden uitgelegd dan voor een ander. De traag vurende vuurmond 15 lang 24 gaf bij een opgedragen stormvuur een veel minder intensief vuur dan een snelvuurmond als de 7-veld.
Ziel
Het binnenste deel van de schietbuis noemt men ziel of zielwand.
Zundgat
Het zundgat is het gat waar in de tijd van de voorladers de lont zat waardoor de ontsteking bij de hoofdlading kon komen en het stuk als zodanig kon worden afgevuurd. Bij achterladers – zoals het geschut uit WOI en WOII – werd het zundgat [voor zover het nog bestond] in de regel gebruikt voor de ontstekingsbuis [slagpijpje, slagsas]. De functie was in principe hetzelfde.
Een stuk vernagelen gebeurde in de oudheid door een spijker [nagel] in het zundgat te hameren, zodat ontsteking niet meer mogelijk was. In de meidagen werd bij vuurmonden die via een zundgat [slagsas ontsteking] werden ontstoken nagels geslagen in het gat waar de ontstekingsbuis ingestoken werd. De vuurmond werd hierdoor onbruikbaar gemaakt. Modernere vuurmonden ontdeed men van delen van het sluitstuk ter (tijdelijke) sabotage.
*Wij hebben deze tekst 1 op 1 overgenomen van onderstaande website, omdat er met deze website geen SSL verbinding mogelijk is en de kans bestaat dat een groot aantal lezers met gedateerde browsers geen verbinding met deze website kunnen maken.
Bron: zuidfront-holland1940.nl
Laatst bijgewerkt op: 1 november 2023