Volgens een telegrafisch ontvangen bericht van de Nederlandse sleepboot Gelderland onder commando van kapitein Spruijt van Bureau Wijsmuller was op 12 augustus 1923 de 150 tons Kraan Toba veilig aangekomen te Bahia Blanca, Puerto Militar.
De kraan was op 28 april vanaf Werf Gusto vertrokken en bevond zich tegen het einde van de maand juni in de nabijheid van Rio de Janeiro. Hier werd de kraan overvallen door een vliegende storm (Pompero), welke echter goed werd doorstaan. Zij arriveerden op 2 juli in Rio de Janeiro waar werd gebunkerd. De reis werd hervat op 10 juli. In de nacht van 20 op 21 juli werd de kraan overvallen door een hevige cycloon, ter hoogte van Rio Grande. Bij deze gelegenheid brak plotseling de sleeptros en raakte de kraan uit de koers en dreef naar het Oosten af. Na verscheidene dagen vergeefs zoeken seinde kapitein Spruijt, dat het hem nog niet gelukt was de kraan te vinden. Naar aanleiding hiervan werd door Bureau Weismuller aan kapitein Spruijt geseind, dat hij in geen geval zijn pogingen, om de kraan terug te vinden, moest opgeven daar de firma Smulders overtuigd was, dat de kraan dusdanig sterk geconstrueerd was, dat deze zelfs een cycloon zou kunnen doorstaan. Intussen waren op verzoek van assuradeuren enige oorlogsschepen en een marine-sleepboot uitgezonden om te assisteren bij het zoeken naar de kraan. Nadat kapitein Spruijt 5 dagen onafgebroken naar de kraan had gezocht, had hij op de ochtend van de 6de dag des middags om 15.00 uur het geluk de kraan terug te vinden en constateerde dat alles wel aan boord was, zowel de 5 man sterke bemanning, als de toestand van de kraan. Door de Nederlandse industrie was hier wederom een werktuig afgeleverd, waarover zij met recht trots kan zijn en volgen hieronder enige bijzonderheden van de kraan:
De kraan was van het uitgebalanceerde draaiende en derrickende Gusto-type en voorzien van twee blokken, waarvan er een in staat was te werken met lasten tot 150 ton en de andere met lasten tot 40 ton. Beide blokken waren dusdanig aangebracht, dat zware lasten op het dek van de ponton gelegd konden worden. Onder elke belasting bleef de ponton van de kraan vrijwel horizontaal liggen. De maximum hoogte van het hoofd- en bijblok, wanneer de arm zich in de laagste stand bevond, bedroeg 108 voet boven de waterlijn. De maximum vlucht van de blokken was, 73 resp. 150 voet, overeenkomend met een afstand van 40, resp. 117 voet vrij van de ponton. De hijssnelheid bedroeg 3 voet, resp. 10 voet per minuut. Een volledige zwenkbeweging met de zware last kon verricht worden in circa 6 minuten.
Al de bewegingen van de kraan geschiedden door middel van elektrische motoren welke alle in het lierhuis waren geplaatst, dat zich in het beneden platform van de kraanconstructie bevond. Slechts een man was nodig voor het bedienen van de kraan. Deze eenvoud in de bediening was mogelijk gemaakt door de schakeling van de elektrische installatie volgens een speciaal systeem, waardoor het mogelijk was, dat elke last met buitengewoon geringe snelheid neergelaten of gehesen kon worden, hetgeen van het allergrootste belang was, wanneer zware lasten behandeld moesten worden. Talrijke veiligheidsinrichtingen waren toegepast, zoals elektrische remmen op alle motorassen, grensschakelaars, om te waken voor te grote belastingen. De dynamo’s die de stroom leverden, werden aangedreven door een afzonderlijke compound-machine. De machine-installatie voor de voortbeweging bestond uit 2 stellen verticale compound-machines met onafhankelijke oppervlakcondensator. Tussen de machinekamers was een ketel geplaatst, geschikt voor een werkdruk van 147 lbs per square inch.
Op het dek bevonden zich de nodige machines voor het verhalen, bedienen van de ankerlieren, stoomstuurmachine enz, terwijl een uitgebreide elektrische lichtinstallatie was aangebracht voor de ponton en de kraan. Het achterdek was vrij van alle hindernissen en extra versterkt, zodat hierop alle zware lasten gedeponeerd konden worden.
Bron: Nieuwe Schiedamsche Courant 20/8/1923
Stichting Erfgoed Werf Gusto 2018