Geschiedenis Theaterorgels Standaart

Leestijd: 13 minuten

Het begin
In 1921 kreeg Nederland in het toen geopende Amsterdamse Tuschinski Theater het eerste echte theaterorgel. Dit was een kleine Wurlitzer (4 stemmen met een pianoconsole). Dat opende de ogen van sommige Nederlandse Kerkorgelbouwers. Zo ook die van Standaart, vooral ook omdat deze firma al eerder orgels had geplaatst die wat meer de orkestrale kant opgingen. Standaart wilde de nieuwe ontwikkelingen volgen en ging zich naast de kerkorgels ook toeleggen op concert- en theaterorgels. In hun uitgebrachte brochure “Het Standaart cinema orgel als het moderne Hollandsche Standaart orgel” kunnen we lezen dat het eerste echte Standaart theaterorgel in 1923 aan het W.B.-Theater in Rotterdam was opgeleverd.

Waarschijnlijk was dit niet geheel een eigen ontwikkeld orgel. Wat was het geval: De Limburgse firma Franssen, Kerkorgelbouwers van huis uit, adverteerde in 1922 met een theaterorgel. In datzelfde jaar ging echter deze firma failliet en Standaart heeft toen delen van de inboedel overgenomen, o.a. hun ontwikkelde theaterorgel. Waarschijnlijk zal dat aan de basis hebben gestaan van het orgel dat Standaart in 1923 in Rotterdam plaatste. In de brochure staat dat als volgt omschreven: “Tallooze proeven hebben wij in onze fabriek genomen en ons eerste product, het resultaat van anderhalf jaar zoeken, werken en…. vinden, mochten we leveren aan het W.B.-Theater te Rotterdam, onder directie van den Heer K.Weisbard.” Dat is toch mooi omschreven!

Dit W.B.-orgel had, net als Tuschinski, ook een pianoconsole. De basis van zo’n console was in principe een gewone piano, compleet met hamers en snaren en dus ook een volledig pianoklavier. Daarboven was dan een tweede (orgel)klavier geplaatst met 61 toetsen. De piano was alleen van het onderklavier te bespelen en vanaf beide klavieren en het pedaal was het orgel te bespelen. Een groot voordeel was volgens Standaart dat – mocht er onverhoopt stilstand in de stroomleverantie ontstaan – dan bleef het instrument toch nog als piano bespeelbaar. The show must go on – de organist dus opeens pianist. De dispositie was “straight”, d.w.z. geen unitsysteem waarvan de stemmen op meerdere klavieren te bespelen waren. Een slimmigheidje was de verdeling van het pianoklavier in twee aparte orgelsecties die beiden hun eigen stemmen kregen. Je zou dus ook kunnen spreken van een drie-klaviers orgel.

In de jaren daarop kreeg ook Cinema Palace in Haarlem zo’n orgel en vervolgens ook Cinema Royal in Amsterdam. Over Cinema Royal is in de scriptie van Léonie Wisse een verhaal terug te vinden dat het orgel 744 pijpen bevatte. Vermoedelijk hadden deze orgels ongeveer tien stemmen, o.a. een Prestant, Roerfluit, Hobo, Viola, Orkestfluit, Vox Humana, Vox Celesta en een Seraphijn.
Deze laatste stem was een door Standaart ontworpen zogenoemd “doorslaand tongwerk”. Of het ook een doorslaand succes was is niet bekend, want in eerste instantie waren er lovende verhalen over deze stem, maar in latere orgels verdween deze stem geheel uit beeld. Verder bevatte het orgel de gebruikelijk percussie en ook een “Generaal Crescendo”-pedaal waarbij (heel handig) zichtbaar was welke registers daarmee in kwamen.

Dit type orgel werd vooral geleverd in de periode 1923-1927 ook al waren ze niet helemaal hetzelfde. Zo had het in 1926 aan Luxor – Arnhem geleverde orgel een stuk minder pijpen, namelijk 470, overeenkomend met zo’n zes stemmen. Het laatste orgel met een pianoconsole was in 1927 dat van het Rembrandt Theater in Amsterdam. Het verving daar het Oskalyd-orgel en dit kreeg drie klavieren waarvan het onderste weer het pianoklavier was. De main-orgelkamer bevond zich in de orkestruimte voor aan de bühne. Bovenin de zaal, en achterin, was een echokamer. Van deze pianoconsoles is er helaas geen exemplaar meer bewaard gebleven.

Meteen al in de beginjaren twintig kreeg Standaart het onderhoud van beide Tuschinski Wurlitzers (Tuschinski had ook theaters in Rotterdam). Dat kwam natuurlijk mooi uit. Volgens de verhalen staken de mensen van Standaart erg veel tijd in het onderhoud. Alles werd uit elkaar gehaald, bekeken en gemeten…. Gaandeweg de jaren zag je ook steeds meer Wurlitzer-techniek in de Standaart orgels.

Labiaal Klarinet
Naast de pianoconsoles ontwikkelde Standaart ook nog theaterorgels andere type consoles. Kleine compacte orgels met twee manualen en drie tot zeven stemmen, met een “straight” console, maar ook in “horseshoe” uitvoering, dus zonder ingebouwde piano. Men spreekt in een advertentie in 1928 over “Wonderorgels voor kleine theaters”, vanaf f. 6800,-. In een kerk in Veenhuizen staat een klein Standaart orgel en dit is waarschijnlijk het oudste nog overgebleven Standaart theaterorgel. Helaas is het in niet zo’n beste staat en mist het de vox humana en de percussie sinds het in 1960 in de kerk werd geplaatst. Waarschijnlijk was het oorspronkelijk afkomstig uit een theater in Tilburg. Ook het Schiedamse Tivoli orgel (later van de heer Paap en nu eigendom NOF) stamt waarschijnlijk uit diezelfde tijd.

Bij dit orgel tellen we vier stemmen, een (roer)fluit, een violine, een vox humana en een klarinet. Deze laatste stem valt op omdat het een labiaal-klarinet is, ook wel clarinette genoemd. Normaal gesproken is een klarinet in een orgel een tongwerk. Maar als labiaal pijp was het een stuk goedkoper, ook al heeft het dan niet die volle klank van en echt tongwerk. Er zijn een redelijk aantal van deze kleine orgeltjes gebouwd, maar het grootste deel is helaas verloren gegaan Gelukkig is het orgeltje uit het Colosseum, nu Larenkamp – Rotterdam wel gered. Dat heeft ook zo’n labiaalklarinet en stamt waarschijnlijk ook uit diezelfde periode. Dit orgel speelt nog steeds dankzij de heer Slingerland.

Ook had Standaart in 1926 een orgel met een van een Duitse firma afkomstig rollenmechaniek. Dit stond opgesteld in Asta-Amsterdam. Veel is er niet over bekend, ook zijn er geen andere exemplaren gevonden. Waarschijnlijk was deze combinatie om de een of andere reden toch niet zo succesvol.

Luxor – Rotterdam
In 1928 plaatst Standaart een orgel in Luxor Palast – Rotterdam. Dit orgel valt op want het was belangrijk groter is dan wat men tot dan toe had geplaatst. Het orgel had drie orgelkamers(twee aan weerzijden van het toneel en een echokamer boven in de kap), 1500 pijpen, drie manualen. Het juiste aantal stemmen is uit de dispositie wat lastig op te maken omdat het orgel deels volgens het unitsysteem en deels straight was, dus aparte stemmen per klavier. Maar het zouden er goed 15 of meer kunnen zijn geweest, zeker ook gezien het aantal pijpen dat genoemd werd. In de orgelkamers links en rechts werden alleen de Fluit en Tibia uit-ge-unit en verder in de echokamer een 2e Tibia net als een Trompet. In dit geval betekende “geunit” dus alleen maar beschikbaar over meerdere voetmaten en dus geen beschikbaarheid over meerdere klavieren zoals Wurlitzer, Compton en de meeste andere theaterorgelbouwers al lang deden. Standaart volgde dus deels de nog wat conservatieve kerkorgellijn met voor elk register een eigen rij pijpen.

Misschien is in dit licht bekeken ook te verklaren dat Theo Strunk hetzelfde deed met het Asta orgel in Den Haag en later ook met City – Amsterdam. Hij was namelijk jarenlang in dienst bij Standaart om vervolgens in 1928 een eigen bedrijf te beginnen en daarmee een directe concurrent van Standaart te worden. Vanaf die tijd konden de heren elkaar niet luchten of zien. Ongetwijfeld nam Strunk een groot deel van zijn ervaringen bij Standaart mee bij het samenstellen van disposities. Toch speelde bij Strunk ook nog een ander idee mee, hij wilde orgels samenstellen die hinkten op twee gedachten, het theaterorgel en het kerkorgel, soms compleet tot de toevoeging van enkele mixturen. Meestal gaan twee orgels in één ten koste van het ander, of zoals Foort over het City orgel schreef: “Dit orgel is niet goed en het is niet slecht!” Het gebruik van zgn. echokamers bij de orgels in Asta – Den Haag en City -Amsterdam was ook weer opvallend.

Terug naar Standaart
Het Luxor-orgel moet een prestigeproject voor Standaart zijn geweest. Men schreef over “een drievoudig orkestorgel, het grootste dat tot op heden in Europa gebouwd werd. Wat de Schiedamse firma hier geleverd heeft, behoort tot het allerbeste dat er in enig theater van de wereld te vinden is” volgens een krantenartikel. De kosten: f. 60.000,- We zien nu ook Tibia’s, in de eerste orgels van Standaart was deze stem nog niet te vinden. Uiteindelijk liep het niet zo goed af met dit orgel, in de oorlog leed het veel schade. In de documentatie van Cor Standaart is nog terug te vinden dat het orgel, dat toen ook door verwaarlozing in zeer slechte staat was geraakt, in 1952 weer is gerepareerd. Er zijn toen “concertmicrofoons” geplaatst voor beter geluid in de zaal, maar enkele jaren daarna is het orgel er toch uitgehaald en kwam het in privé-bezit.

Zoals hiervoor al aangehaald was Theo Strunk inmiddels voor zichzelf begonnen. Theo Strunk was een goede intoneur en hij had ook een paar andere goede vakmensen (zoals Julius Gaal en Ernst Leeflang) bij Standaart weggetrokken. Dit moet voor Standaart duidelijk een verzwakking zijn geweest en ook kreeg hij te maken met meer concurrentie want behalve het binnenhalen van opdrachten voor nieuwe orgels probeerde Strunk ook onderhoudstaken van Standaart over te nemen. Dit leverde af en toe tot conflicten tussen Standaart en Strunk.

ln 1929 werd het eerste VARA-orgel gebouwd.
Dit was een betrekkelijk kleine en eenvoudig orgel met zes stemmen, o.a. ook weer met de labiaal klarinet. Over dit orgel valt niet zo veel bijzonderheden te vertellen. Het stond in een kleine studio, feitelijk meer een grote huiskamer. Voor Standaart was dit VARA-orgel ook belangrijk vanwege de vergroting van de naamsbekendheid. Standaart had wel vertrouwen in het eigen product, men gaf maar liefst 20 jaar garantie! Later is het door Theo Strunk nog eens geherintoneerd, zeer tegen het zere been van Standaart. Daarnaast had Standaart toen al, naast zijn kerkorgels, ruim 25 theaterorgels in Nederland weggezet.

Engeland
Standaart wist in die tijd natuurlijk dat publiciteit belangrijk was en men zocht- en kreeg ook de nodige aandacht in de pers. Men adverteerde met lovende kritieken van organisten en theaterdirecties. In de advertenties werd ook gewag gemaakt dat Standaart orgels het uitstekend konden opnemen tegen de buitenlandse orgels. Sterker nog: het buitenland kreeg interesse in Standaart orgels. In 1927 had België Standaart orgels en in 1928 en 1929 werden meldingen gemaakt van diverse leveringen aan Frankrijk net als Duitsland (6 stuks). Ook in Engeland verkreeg men 6 orders waaronder een 3/10 voor de Commodore – Hammersmith en een 3/13 voor Metropole – Victoria.

Dat Standaart in die tijd ook zaken in Engeland deed was toch wel bijzonder omdat Engeland ook zijn eigen theaterorgelbouwers had, en zeker niet de minste met o.a. Compton, Christie (Norman Hill & Beard) en Conacher. En natuurlijk waren er in Engeland ook al de nodige Wurlitzers geïnstalleerd. Zoals gezegd, zes Standaarts zijn er weggezet in Engeland. De grootste Standaart wil ik hier even aanhalen. Dit was een 3/13 in Metropole Cinema, Victoria, London. Het orgel had een fraaie speeltafel in de herkenbare Standaart-stijl. Op deze speeltafel zíen we ook de kleine ronde aanduidingen boven de registers waarmee werd aangegeven in welke kamer de stem zich bevond, naar het idee van Wurlitzer. En over orgelkamers gesproken, ook hier had men weer een extra orgelkamer, de echokamer. Maar helaas kwam het hele orgel akoestisch niet zo geweldig tot zijn recht, te weinig volume in de zaal. Daarom is het in 1935 al vervangen door een 3/10Wurlitzer. Die vervangende Wurlitzer had ook te maken met dezelfde akoestische problemen. Met deze Standaart liep het triest af. Het orgel werd opgeslagen in een bijgebouw van een ander theater. Dit theater werd echter in de oorlog getroffen door bommen en de brandweer concentreerde zich toen op het hoofdgebouw en niet op de bijgebouwen – de Standaart ging dus in vlammen op.

In die tijd werd er in de orgelwereld wel eens geringschattend gezegd dat Standaart een nabouwer was. Inderdaad waren er de nodige overeenkomsten met Wurlitzer. Dat zagen we al aan de kleine dingetjes zoals de hierboven genoemde aanwijzingen op de speeltafel van de orgelkamerindeling. Ook het (pneumatisch) relaissysteem vertoonde veel overeenkomst met dat van Wurlitzer. Het bestond ook uit twee delen, een toetsrelais-deel en een registerrelais-deel. Bij het registerdeel was de aansturing wel iets anders dan bij Wurlitzer, de kleppen met 61 contacten werden bij Standaart direct door balgjes aangestuurd. Maar de opmerkingen over nabouwen klopten deels wel en het zou in de jaren hierna nog sterker worden. Ze hadden echter een slechter voorbeeld kunnen kiezen…

Kurhaus
In 1931 verkreeg men weer een grote Nederlandse opdracht, een orgel voor het Kurhaus in Scheveningen. Dit orgel had ook weer drie manualen en waarschijnlijk 13 of 14 stemmen. Cor Doesburg analyseerde in zijn boek over orgels bij de omroepen dat het eerste en tweede manuaal wel volgens het unit-systeem waren en alleen het derde manuaal nog zelfstandige stemmen had die apart waren opgesteld in een eigen solokamer. Standaart ging gaandeweg steeds meer het gebruikelijke unitsysteem ging volgen. Opvallend is wel het geringe aantal tongwerken, maar drie stuks.

Bij dit orgel zien we ook weer de typische Standaart speeltafel met de geheel ronde registerboog en de onderkast die schuin naar voren steekt. Voor wie een beetje bekend is met de grote zaal in het Kurhaus kan zich voorstellen dat het orgel hier vast goed moet hebben geklonken. In het archief van Cor Standaart (nu in het Schiedamse Gemeentearchief) is een brief van Reginald Foort te vinden die zich zeer prijzend uitlaat over dit orgel. Foort en Standaart konden het in die tijd ook goed met elkaar vinden. Helaas is dit orgel in de oorlog uit het Kurhaus gehaald en tijdens een treintransport naar Oostenrijk vernietigd bij een bombardement.

VARA en Schiedam
In 1932- 1933 leverde Standaart twee orgels van bijna gelijke grootte, namelijk het tweede VARA-orgel en het Passage orgel in Schiedam. Beide hadden drie manualen en in eerste instantie tien stemmen, en volledig uitge-unit! Er werd nu echt zo goed mogelijk gebruik gemaakt van het pijpwerk! Kort na het in gebruik nemen werd het VARA-orgel al uitgebreid met een Tubahorn en kwam daarmee op elf stemmen. Het orgel van het Passage Theater Schiedam is enkele jaar geleden door de NOF verhuisd naar het nieuwe Theater aan de Schie en werd toen ook uitgebreid met een elfde stem, namelijk een Trompet. Deze was afkomstig uit het vroegere Standaart orgel van het Luxor Palast theater. Als we de disposities bekijken zien we dat beide orgels veel lijken op de orgels uit de Wurlitzer catalogus. De verklaring hiervoor: Standaart had Reginald Foort benaderd voor advies en deze befaamde organist was zeer vertrouwd met de Wurlitzer orgels in Engeland, het merk waar Foort een sterke voorkeur voorhad.

Het was dus niet zo vreemd dat de Standaart disposities steeds meer op die van Wurlitzer gingen lijken. Het blijkt dan ook dat buitenlandse theaterorganisten vandaag de dag weinig moeite hebben met het bespelen van deze beide Standaart orgels. Om in alle opzichten een hoge kwaliteit te bereiken bestelde Standaart zijn tongwerken in Amerika bij de firma Gottfried. Gottfried was een zeer gerenommeerde pijpenmaker. Maar Amerikaans pijpwerk is nog geen garantie dat het dan ook precies zoals een Wurlitzer gaat klinken, daarvoor spelen ook andere factoren een rol. In de eerste plaats gebruikte Gottfried eigen mensuren en materialen. Daardoor klínkt Gottfried pijpwerk al anders dan Wurlitzer pijpwerk. Bovendien had Standaart voor de labiaal stemmen weer een andere leverancier. Deze combinatie geven Standaart orgels een eigen sound. Een andere belangrijke factor is de opstelling in de orgelkamer. Een tibia helemaal achter in de orgelkamer zal een stuk zachter klinken dan de gebruikelijke Wurlitzer-opstelling, dichter bij de shutters. Verder gebruikte Standaart vaak grote regulateurs waarmee het lastiger is een diepe slag van de tremulant te bereiken. Ook is de algehele intonatie bij Standaart in het hoog scherper. Dat alles maakt de sound van Standaart wat ‘minder gepolijst’ dan die van een Wurlitzer.

Daarnaast klinken deze beide Standaarts ook niet gelijk aan elkaar. Voor het VARA-orgel was blijkbaar meer geld beschikbaar wat terug te vinden is in de kwaliteit van diverse onderdelen. Zo heeft het VARA-orgel een mooie Deagan harp, het Schiedamse orgel moet het doen met een eigen product van Standaart. Ook de tibia in het VARA-orgel ziet er anders uit en heeft een geheel eigen timbre. Nog een verschil: Schiedam heeft een hobo en twee strijkers (een salicional en celeste), het VARA-orgel heeft drie strijkers, maar weer geen hobo. Verder zijn beide orgels bij oplevering natuurlijk op totaal verschillende ruimtes geïntoneerd. De niet al te grote VARA-studio was niet bedoeld voor het “live” bijwonen van orgelbespelingen, het was afgestemd op radiowerk. De shutters bevonden zich niet recht voor de windlades. Een groot deel van het geluid kwam daardoor indirect de studio in. Het tweede VARA-orgel is later aan de NOF geschonken en kwam na de school “De Poort” in Rotterdam, daarna Het Circus Theater in Scheveningen terecht in de kantine van het CBS-gebouw in Voorburg. Hier was het geluid veel directer, op korte afstand keek je recht op de pijpen. Inmiddels is het orgel ook daar weer verwijderd omdat het CBS uit het gebouw trok en wacht het orgel nu op het gereedkomen van een nieuw gebouw in Boskoop.

Een nieuwigheidje van Standaart in het Schiedamse orgel was de vinding van het zgn. “prolongatiesysteem”. Door deze techniek was het voor de organist mogelijk om met een voetpiston een akkoord vast te houden, door te laten klinken zonder de toetsen ingedrukt te houden. De organist had dan beide handen vrij om nog wat zaken te doen op een ander klavier. In feite was dit ook gekopieerd van Wurlitzer die het al langer toepaste op de grotere orgels onder de benaming “sustain”.

AVRO “Magnus Opus”
Kort na het tweede VARA-orgel wilde ook de AVRO een orgel hebben. In 1933 kreeg Standaart de opdracht voor een “multifunctioneel” (!) concertorgel. Gelukkig zag men bijtijds in dat een kerk- en een theaterorgel twee aparte ‘dingen’ zijn en besloot men tot de aanschaf van een apart concertorgel (theaterorgel) en een kerkorgel. We beperken ons hier tot het theaterorgel of orkestorgel zoals Pierre Palla het liever noemde. Natuurlijk moest dit orgel het VARA-orgel overtreffen, zo werkte het in die tijd wel bij de omroepen. Een eerste dispositievoorstel van enkele deskundigen uit de meer serieuze hoek werd al gauw gevolgd door een tweede en beter voorstel. Palla was een groot bewonderaar van Quentin Maclean. Mischien omdat Standaart weer uitging van een beproefd Wurlitzer concept, maar het tweede voorstel was een bijna exacte kopie van het Wurlitzer orgel waar Maclean op speelde, de Trocadero, Elephant and Castle- London.

Helaas kwam Standaart tijdens de opbouw in financiële problemen: Ze gingen failliet en lieten de AVRO met een half orgel zitten, of beter gezegd twee halve orgels, want het kerkorgel was ook nog lang niet klaar. De AVRO gaf toen Compton de opdracht het werk af te maken. Het kerkorgel werd praktisch geheel nieuw door Compton gebouwd, inclusief Compton pijpwerken dito speeltafel. Bij het theaterorgel heeft Compton wèl het bestaande pijpwerk van Standaart/Gottfried gebruikt, maar dan op eigen Compton windladen, met Compton regulateurs en tremulanten.
Met het failliet gaan van Standaart zou er nu bovendien een dikke streep gezet moeten worden onder dit verhaal, maar er valt nog een klein vervolg te vertellen over het AVRO-orgel. Na de ingebruikneming bleek de luchttoevoer onvoldoende te zijn en de actie van het relais niet snel genoeg. Daarom zijn in de jaren daarop door Strunk (met André Fonteijn als bedrijfsleider) de metalen luchtkanalen tussen de regulateurs en de windladen vervangen door wijdere houten kanalen en enkele Compton regulateurs zijn door Laukhuff regulateurs vervangen (en uitgebreid?). Dat heeft ongetwijfeld voor een betere luchttoevoer gezorgd. Ook kreeg het toetsrelais een pneumatische aansturing om de snelheid te verbeteren. 

Op verzoek van de organist  Palla is er ook nog een koppelfluit geplaatst, ten koste van de Saxofoon(die helaas helemaal verdwenen is). In het accompagnement kamer is er een extra Jazztrompet geplaatst, dit laatste op advies van Cor Steyn. In de jaren vijftig werd het orgel door Fonteijn helderder geintoneerd. Ook is de koppeling met het kerkorgel ongedaan gemaakt. Lage en hoge druk pijpwerk ging niet echt goed samen.

Met dit AVRO-orgel kwam er dus een eind aan de ontwikkelingen bij Standaart, want ook door nadelige koersen van het Engelse Pond leed men verlies op de Engelse orgels en men kon het niet meer bolwerken. Het faillissement werd aangevraagd. Er is daarna nog wel een nieuwe firma Standaart opgericht, maar die richtte zich voornamelijk op stemmen, onderhoud en herplaatsing van orgels.

Na de oorlog ging Cor Standaart nog door in de business en kreeg zowaar nog een opdracht voor het echt allerlaatste Standaartorgel, namelijk voor de Luxemburgse omroep. Dit zou een 2/4 worden, maar die verkoop werd geannuleerd en het orgel is dus nooit afgeleverd. Het is daarna, na uitbreiding tot een 3/6, in 1954 verkocht aan dancing Houbein in Leeuwarden. Later werd dit orgel overgenomen door Taco Tiemersma en na diens overlijden weer overgeplaatst naar een Hotel in Oosterwolde waar het door een groepje liefhebbers is opgebouwd. Aardig detail is dat daarmee het jongste Standaart theaterorgel en waarschijnlijk het oudste nog bestaande Standaart(theater)orgel (het orgel in de kerk in Veenhuizen) op, maar amper 10 kilometer afstand van elkaar staan!

Tot slot

Zoals uit bovenstaande verhaal blijkt, is het AVRO-concertorgel echt uniek. Het is gebaseerd op een Wurlitzer dispositie, samengesteld uit o.a. eerste klas Amerikaans Gottfried tongwerken en Standaart labiaal pijpwerk plus uitstekende percussie van Compton en Deagan en dat aangestuurd door degelijke Compton techniek.  Helaas zijn beide orgels niet meer in de studio, maar liggen opgeslagen. Achter de schermen is een kleine commissie (met o.a. Cor Doesburg en Paul Hartog) bezig om voor beide orgels een goede bestemming te vinden opdat ze voor het nageslacht bewaard blijven. Voor het kerkorgel is er inmiddels een nieuwe locatie gevonden en is men bezig met de opbouw. Voor het theaterorgel is nog geen locatie gevonden.


Bronnen:
Theaterorgels.nl website van de NOF (Nederlandse Orgel Federatie)
Standaart-orgels.nl website over de geschiedenis van Standaart in Rotterdam en Schiedam
Fletcher Hotel de Zon Oosterwolde
Schiedam.courant.nu / Schiedamse krantendatabank 

Laatst bijgewerkt op: 23 oktober 2023

Geschiedenis van een Schiedamse scheepswerf