In het algemeen was een branderij een kleinbedrijf. Het type branderij was een vierbaksbranderij. Dat betekende dat er per etmaal 4 bakken werden beslagen, vier in gisting waren en 4 werden afgestookt. Er vonden drie tot vier arbeiders werk. Wilde iemand een branderij beginnen, dan diende hij/zij over ongeveer ƒ25.000 te beschikken voor de aanschaf en inrichting van een branderij, plus een kapitaal van ƒ8.000 voor de aanschaf van voorraden en uitbetaling van salarissen etc. gedurende een productiejaar. Het jaarlijks rendement van een branderij bedroeg al snel 15%. Een prima belegging dus. Bij een belegging liet de eigenaar de productie over aan zijn meesterknecht en had alleen oog voor de winst. Uitbreiding van de productie werd verkregen door het oprichten van een tweede branderij en niet door uitbreiding van de productie in de al bestaande branderij. Bedrijven, die met de Branderijen waren verbonden waren: Mouterijen – Distilleerderijen – Molens – en de Emballage-industrie.
De branderijen vormden veruit de belangrijkste tak van nijverheid in Schiedam in de tweede helft van de 19e eeuw. In deze bedrijven vervaardigde men uit rogge en gemoute gerst, moutwijn, gist en spoeling. De moutwijn diende als grondstof voor de bereiding van jenever, de spoeling werd als veevoeder gebruikt. Gedurende bijna de 150 jaar van haar bestaan geschiedde de productie via de z.g. Oud-Hollandse methode. In het kort kwam het hier op neer: gelijke delen gemalen gerstmout en rogge werden in water bij een temperatuur van ongeveer 66 graden Celsius met elkaar vermengd en het geheel met roerspanen krachtig doorgeroerd of – zoals de technische term luidt – beslagen. Een groot deel van het graan loste dan op en er trad een versuikeringsproces op. Wanneer dit versuikeringsproces voltooid was, werd het graanbeslag met koud water verdund, waardoor gelijktijdig verdunning en afkoeling plaats vond.
Moutwijn
De onopgeloste graandelen bezonken en de heldere vloeistof werd afgegoten en afgelaten op vlakke bakken. Met gist (afkomstig uit de bierbrouwerijen) werd dan in deze heldere vloeistof een gistingsproces op gang gebracht. De gistgroei, die gelijktijdig met de gisting plaats vond, was te herkennen aan een schuimlaag aan de oppervlakte en door afzetting van gist op de bodem van de gistingsbak. De vrij heldere vloeistof tussen de schuimlaag en de gistafzetting werd afgetapt en aan een drievoudige destillatie onderworpen ter verkrijging van moutwijn!
Noten:
1)Op 19 juni 1900 vond er in gebouw Musis Sacrum een bijeenkomst plaats van de Brandersbond. Een 140 personen had gehoor gegeven aan de uitnodiging deze bijeenkomst bij te wonen. Ook B&W van Schiedam was uitgenodigd en had de uitnodiging aanvaard. Centraal stond het thema ‘Suikerbescherming en Graanstokerijen’. Na de opening door de voorzitter M. Kranen (eigenaar van o.a. Gistfabriek ‘De Atlas’ en van de stoommolen ‘De Draak’) gaf hij het woord aan de heer Herman Jansen, die de avond vulde met zijn voordracht. Het is interessant het krantenbericht te lezen, dat opgemaakt is door Nieuwe Schiedamsche Courant over deze avond. De mening van de Branders en Gistfabrikanten over de teloorgang van de branderijen staat haaks op de meningen van economen en geschiedschrijvers van na WO II. Lees hier het complete krantenartikel.
Bronnen:
Schiedam in de Tweede Helft van de Negentiende Eeuw: Dr. H. Schmitz; N.V. Drukkerij ‘De Eendracht’ Schiedam (1962)
Drie Eeuwen De Kuyper: K.E. Sluyterman & H.H. Vleesenbeek pagina 23-24 (1995)
Laatst bijgewerkt op: 6 januari 2024