Het Begin
De jaren 1854 en 1855 kenmerkten zich door een buitengewone windstilte. De meeste branders waren genoodzaakt hun graan te laten malen door het stoomgemaal ‘De Rijsthalm’, wilden ze hun branderijen laten doorstoken. Dit leidde ertoe dat ze onderling ook zo’n gemaal lieten bouwen. Al spoedig dus verrees het stoomgemaal ‘De Draak’, daarna ‘De Dubbele Arend’, ‘De Cycloop’, ‘De Gaper’, ‘De West,” en tenslotte die van T. Melchers. In 1877 vertegenwoordigden de stoommolens een vermogen van bijna 200 paardenkracht.
Stoommolen ‘De Rijsthalm’ (1853)
Eigenaar: J.G. van Dusseldorp (1853)
Adres: Buitenhavenweg
Directeur 1878: J. Mijer
Eigenaar 1879: N.V.
Directeuren 1880: J. Mijer en C.H. Prins
In de zomer van het jaar 1852 werd aan den Buitenhavenweg een begin gemaakt met de bouw van een stoom- rijst- en ruw-molen, genaamd de ‘Rijsthalm’, die op 14 januari 1853 voltooid en in werking trad. Dit, en de prima gelegenheid voor een dergelijke inrichting daar ter plaatse, trok de aandacht van vele branders, fabrikanten en kooplieden. Het was het eerste stoomgemaal in de gemeente Mathenesse. Door het aanleggen van een straatweg en het maken van een basaltkade werd in vrij korte tijd de Buitenhavenweg tot aan de Bakkershaven geheel met fabrieken en pakhuizen bebouwd.
In 1881 had de stoommolen 17 man personeel in dienst en produceerde jaarlijks 6.500 ton ruwe rijst. In datzelfde jaar werden de statuten van de stoommolen gewijzigd, vaak een voorbode van optredende wijzigingen. Het scheen niet goed te gaan met de stoommolen. Over het jaar 1881 werden geen productiecijfers ingediend bij de Kamer van Koophandel. Waarschijnlijk om het tij ten goede te keren werd in maart 1881 een advertentie in de S. Crt. (Schiedamsche Courant) geplaatst. Het weiland achter de molen werd te huur aangeboden. De stoommolen had een bloeiend bestaan tot het moment dat de branderijen zelf stoommolens gingen bouwen en daarmee de bodem onder de ‘Rijsthalm’ weghaalden. Haar eigen succes werd haar ondergang. In 1882 viel het doek.
Eind december 1882 werd de stoommolen inclusief de bijgebouwen zoals opslaggebouw ‘Rangoon’ geveild. Waarschijnlijk werd de ‘Rijsthalm’ toen meteen gekocht door de wed. A.J. Beukers. In maart 1893 meldde de Nwe S. Crt (Nieuwe Schiedamsche Courant), dat de weduwe een verzoek had ingediend bij de gemeente Schiedam om de aanslag Directe Plaatselijke Belastingen (Toen al!) te schrappen over 1893 wegens de verkoop van de ‘Rijsthalm’. In de tussenliggende periode 1883-1893 is niet veel bekend van de voormalige molen. Het enige bericht over de voormalige stoommolen de ‘Rijsthalm’ dat de S. Crt. op 26 augustus 1886 waard vond tot plaatsing was de dood van een ooievaar. De ooievaar zittend op de schoorsteen van de voormalige stoommolen zal zich waarschijnlijk verbaasd hebben over het hevige noodweer dat die dag boven Schiedam losbarstte. De grote vogel werd vol getroffen door de bliksem en werd beneden aan de schoorsteen in stukken gescheurd teruggevonden!
In februari 1893 werden de gebouwen en terreinen van de ‘Rijsthalm’ gekocht door de distilleerderij annex branderij Joh. Kuyper & Zn. uit Rotterdam van de wed. J.A. Beukers. De S. Crt wist te melden, dat De Kuyper daar een distilleerderij wilde vestigen. Dat bericht werd door de Nwe S. Crt. een dag later tegengesproken. Het was ook wat voorbarig, want Joh. de Kuyper wist eigenlijk nog niet precies wat ze met de gebouwen en het terrein wilden doen. Het zou tot 1910 duren voor De Kuyper besloot de gebouwen te slopen en er een geheel nieuwe distilleerderij te bouwen. Door de aanleg van de Westzijdijk in Rotterdam verloor de distilleerderij haar ligging aan het water. In de tussentijd werd de oude stoommolen gebruikt als opslagplaats. In 1897 huurde de Schiedamsche vissersvloot, die overwinterde in de Buitenhaven een gedeelte van de ‘Rijsthalm’ als zoutopslag. In 1902 huurde het Engelse bedrijf Brice Whyte & Sons Ltd. via haar Rotterdamse vestiging Brice en Whyte de gebouwen van Joh. de Kuyper en Zn. en begon er een kuiperij. In 1910 zwelden de berichten aan, als zou Joh. de Kuyper & zn. haar nering gaan verplaatsen van Rotterdam naar de locatie van de voormalige stoommolen in Schiedam. De huur met de in het pand zittende kuiperij werd door De Kuyper werd niet verlengd. De kuiperij diende bij de gemeente Schiedam een verzoek in om haar bedrijf voort te mogen zetten op een locatie aan de Spuihaven. De Kuyper op haar beurt diende een verzoek in bij B&W van Schiedam om de knik in de weg (daar waar de twee jongens staan bij het hekje op het schilderij) voor de stoommolen te verwijderen en de vrijgekomen grond te willen aankopen. De gemeente Schiedam stemde daar mee in. In augustus 1910 begon de sloop en verdween het silhouet van de eerste stoommolen voorgoed uit het Schiedamse stadsbeeld.
Bronnen:
‘Drie Eeuwen De Kuyper’ – 1995
Beeldmateriaal:
Reclameposter Joh. de Kuper & Zn – Stadsarchief Rotterdam – beeldnummer NL-RtSA_4006_2006-24-01
Schiedams Vissersvloot – Gemeentearchief Schiedam – beeldnummer 32161 (bewerkt)
Stoommolen ‘De Draak’ (1856)
Eigenaar in 1855: N.V. /J.H. van Gent, H. Jansen & Co., J.J. Melchers, D. den Draak, F.H. Bussmann, F.C. Elast, L. Melchers, C Meuyer en J.A. Jansen
Adres: Noordvestsingel 42
Directeur 1855: D. den Draak
Directeur 1891: J.T.J. Siemes
De stoommolen (het was de tweede in Schiedam) ‘De Draak’ werd gebouwd niet ver van de plek waar in 1823 de windmolen ‘De Star’ in vlammen opging. Eigenlijk zou op deze plek weer een windmolen verrijzen. Een aanvraag voor de bouw van een windmolen was ingediend door de brander Hoek uit Delfshaven. Deze trok de aanvraag later in waarop J.H. van Gent zijn kans schoon zag een aanvraag in te dienen voor de bouw daar en op dat moment van een stoommolen.
De totstandkoming van de Stoommolen
In de Raadszitting van 24 februari 1854 werd in behandeling genomen een adres van de koopman en korenwijnstoker J. H. van Gent, daarin verzoekende afstand in eigendom van een gedeelte stadsgrond en water aan de Noordvest alhier om daarop een stoomkorenmolen te doen bouwen. Deze grond was al eerder te koop gevraagd door de brander Hoek in Delfshaven tot het bouwen van een windkorenmolen, maar later deze aanvraag tot koop van genoemd perceel grond introk. Daarom dat de heer J. H. van Gent in zijn adres nog opmerkte dat naar zijn inzien tegen het verzoek om een stoomkorenmolen te bouwen ook geen bezwaar kon bestaan als tegen het bouwen van een windkorenmolen. De adressant verlangde de bedoelde grond en water tot dat einde in eigendom te bekomen tegen de prijs, als door deskundigen zou worden geschat. Na voorlezing van het adres van de heer Van Gent kwam het echter de voorzitter voor dat de zaak niet dezelfde was, althans daar zou moeten worden onderzocht of de bouw van een stoomkorenmolen ook als die van een windkorenmolen zou kunnen worden toegestaan. Hij stelde daarom voor het ‘adres ten fine van consideraties en advies’ in te stellen in handen van de “Commissie van Fabricagie”. Zo werd besloten.
De ‘Commissie van Fabricagie’ bracht over het verzoek van de heer J. H. van Gent haar rapport uit dat in de Raadszitting van 31 maart 1854 in behandeling werd genomen. Wij merken nog op dat de adressant bij zijn verzoek aan de Raad een schetstekening van de te bouwen stoomkorenmolen had gevoegd. In haar rapport merkte de commissie op dat ze geen overwegende gronden tot afwijzen van het verzoek had gevonden, en stelde daarom voor de benodigde grond en water tot het aangewezen einde af te staan. Besloten werd het rapport van de Commissie van Fabricagie aan te houden en ter visie op de secretarie te leggen. In de Raadszitting van 28 april 1854 —welke werd voorgezeten door de wethouder mr. K. A. Poortman, die enkele woorden wijdde aan de nagedachtenis van de overleden Burgemeester C. A. van Bol’es – kwamen en het adres van de heer J. H. van Gent en het rapport van de Commissie van Fabricagie aan de orde. De deliberaties werden geopend door enige raadsleden, die hun pro en contra over het adres en rapport uitbrachten, waarbij vooral het zwaartepunt werd gelegd op het plaatsen van een stoomwerktuig in deze nieuwe fabriek. Het slot van de discussie was dat de voorzitter nog opmerkte, voordat de aanvraag in omvraag te brengen dat aan deze aanvraag, zoals gewoonlijk, enige voorwaarden moesten opgesteld, o.a. de taxatie van de grond. De voorzitter stelde daarom voor in een volgende vergadering een definitief besluit op het gedaan verzoek te nemen.
In de Raadszitting van 16 juni 1854 kwamen aan de orde een rapport van de Commissie van Fabricagie ten geleide, over de opname van een stuk grond, door den heer J. H. van Gent in afstand aangevraagd, gelegen aan de Noordvest, met het doel daarop een stoomkorenmolen te bouwen. De commissie stelde voor het verzoek onder zekere voorwaarden in te willigen. De voorzitter droeg daarom voor op het gedaan verzoek gunstig te beschikken en wel onder bijvoeging van de voorwaarden, welke door de commissie en de gemeentearchitect waren aangegaan. Het voorstel werd aangenomen met een meerderheid van zeven stemmen tegen een stem. Met de bouw van een stoomkorenmolen kon een begin worden gemaakt. Bij K.B. van 31 maart 1855 werd de oprichting goedgekeurd.
SCHIEDAM, 5 mei 1855. — De Staatscourant van heden behelst het Koninklijk besluit van 31 maart j.l no 78, waarbij bewilliging wordt verleend, tot het oprichten in Schiedam van de naamlooze vennootschap de ‘Stoomkorenmolen De Draak’, door de heeren J. H. van Gent, H. Jansen en Co., J. J. Melchers, D. den Draak, F. H. Bussmann, F. C. Elast, L. Melchers Wz., C. Meijer en J. A. Jansen. Schiedam had aldus een tweede stoomkorenmolen bekomen.
In de eerste jaren van het bestaan van de stoommolen ‘De Draak’ werden de aandeelhoudersvergaderingen tot en met 18672), elk jaar in februari, gehouden aan de Markt ten huize van de wed. T.J.H. Engering. In het jaar 1868 werd de aandeelhoudersvergadering gehouden ten huize van de heer A. van Velzen.
Ongelukken deden zich vaak voor
Dat het werken in een stoommolen niet bepaald ongevaarlijk werk was mag blijken uit het volgende artikel uit de Schiedamsche Courant van 9 augustus 1879:
— Heden morgen te 9 uren heeft in den stoomkorenmolen “De Draak” aan de Noordvest alhier een vreeselijk ongeluk plaats gehad. De in dien molen werkzaam zijnde personen bemerkende dat de machine plotseling bleef stilstaan, spoedden zich naar de machinekamer om de oorzaak hiervan te onderzoeken. Nauwelijks daar gekomen zag men den stoker, Ph. J. Rijkuiter, vreeselijk verminkt en met verbrijzelde borst in het gat liggen waar de kruk van de machine bij zijn neergaande beweging inslaat. Daar de stoker1), op het oogenblik dat hem dit ongeluk overkwam , alleen in de machinekamer was, vermoedt men dat de kruk zijn kiel heeft gevat, waardoor hij in het gat viel en bij het weder neerslaan van de kruk deze met geweldige kracht op zijn borst is nedergekomen. Terstond werd de geneeskundige hulp ingeroepen van den heer J. A. Rutschy, die echter moest constateeren, dat de ongelukkige nog slechts enkele uren kon leven. Omstreeks ten twaalf uren bezweek hij, waarna zijn lijk per ziekenmand naar zijn woning op de Achterweg werd vervoerd. Hij laat een vrouw en drie kinderen achter. —
Stopzetten van de stoommolen
In een inderhaast bijeengeroepen aandeelhoudersvergadering werd op 14 november 1899 besloten de stoommolen zo snel mogelijk te sluiten. De grote felle onderlinge concurrentiestrijd was de oorzaak van de sluiting. De maandag daaropvolgend werden de 17 personeelsleden ontslagen. Twee personeelsleden worden weer aangenomen, waaronder de heer F. Jordaans3) als machinist. Kort voor de sluiting werden nog drie jubilarissen herdacht dat was op 11 februari 1897 de molenaarsknecht J. van der Most met maar liefst 40 dienstjaren bij de stoommolen, op 2 februari 1897 de boekhouder E. Emond met 25 dienstjaren en op 1 maart 1898 de heer H.J. Vol baas met 25 dienstjaren.
Nieuwe eigenaren
In het adresboek van 1901 staat de heer M. Kranen te boek als eigenaar en gebruiker van de stoommolen. Hij heeft het pand gekocht eind december 1902 voor ƒ6.600. Hij kocht de molen voor eigen gebruik. In november 1903 adverteerde hij in de Schiedamsche Courant voor de positie van een Machinist, die ook kennis moest hebben van reparaties aan machines en pijpleidingen.
In 1920 werd de stoommolen aangekocht door de aan de overzijde van de molen gevestigde Electrische Smederij, Machinefabriek en Ketelmakerij ‘A. van Hattem’. Het bedrijf ging de stoommolen gebruiken als opslagplaats van grote materialen.
Noten:
1)Zeer waarschijnlijk heeft de heer Ph. J. Rijkuiter in 1872 gereageerd op een advertentie in de Schiedamsche Courant (11 juli) waarin de stoomkorenmolen vroeg om een stoker.
2)Op 24 juli 1867 huwde de wed. J.T.H. Engering (haar meisjesnaam was J.J. Melchers) met de heer J.D. Mijer (weduwnaar). We zien in het Jaarboek 1868 de tenaamstelling van de mouterij wijzigen van Engering wed. T.J. in Melchers J.J..
3)De heer F. Jordaans werd in juni 1902 benoemd door de Gemeente IJsselmonde tot Machinist van de Gasfabriek en de Drinkwaterleiding.
Stoommolen ‘De Dubbele Arend’ (1860)
Eigenaar 1860: Voogd & Co.
Adres: Broersvest 80
Eigenaar 1862: N.V. De Dubbele Arend – Aandeelhouders: J.C.F. Nolet, .., ..
Directeur 1864: P. Meijer
Directeur 1890: J.M. Honnerlage Grete
In 1870 werd een aanvraag ingediend voor uitbreiding van grond voor de stoommolen. Dat verzoek werd afgewezen door B&W van Schiedam. In 1876 werd de stoommolen uitgebreid met de installatie van een grote stoommachine en grotere ketel. In 1893 stopte de stoommolen met de productie.
Na de demping van de ‘gracht’ in de Lange Kerkstraat nam het verkeer in deze straat toe. De uitgang van de Lange Kerkstraat was vrij nauw door het grote pand van de stoommolen op de kruising van Lange Kerkstraat en Broersvest. De Gemeente besloot de stoommolen te kopen en te laten slopen, zodat er een betere aansluiting werd verkregen voor het verkeer naar de Broersvest en naar de Singel. De demolitie van de stoommolen werd in 1896 gegund door B&W aan de heer C. Verbeek uit Delft voor de som van ƒ506,50. J.A.M. Jansen, de eigenaar van stoommolen ‘Nederland’ heeft nog een poging gedaan de molen te kopen, maar dat werd door de gemeente Schiedam afgewezen. Voorafgaand werd op 6 april 1896 openbaar de inboedel van de molen verkocht. De bijbehorende woning en paardenstal werden behouden en door B&W verhuurd voor ƒ270 per jaar.
De vrijgekomen grond van de afgebroken stoommolen werd in de jaren erna regelmatig voor goed geld verhuurd aan kermisexploitanten! Zo kunnen we lezen in de Nwe. S. Crt. van 17 maart 1899 dat de grond van de voormalige stoommolen werd verpacht à raison van ƒ2.700 aan een kermisexploitant met een stoomcarrousel uit Dordrecht. De overeenkomst gold voor de duur van de kermis in 1899. Aan het eind van de Lange Kerkstraat ontstond zo na de sloop een ‘grote leegte’, die gescheiden werd door de brede uitgang van de Lange Kerkstraat naar de Broersvest. Het vormde al het ware een groot plein met het al bestaande plein voor de stomp van de vroegere windmolen ‘Oost’ aan de overzijde.
Stoommolen ‘De Cycloop’ (1857)
Eigenaar in 1860: C. Nolet
Adres: Buitenhavenweg
Eigenaren 1867: C. Nolet en Driessen
Directeur 1878: A.H. Ris
Loongolf
In juli 1896 werden de lonen aangepast door de gemeente voor personeel bij de drinkwaterleiding en de gasfabriek. Om de problemen waarschijnlijk voor te blijven werden door de directies van de stoommolens ‘Nederland’ en ‘Cycloop’ uit eigener beweging opgetrokken. Onderknechten kregen vanaf die datum ƒ12 per week en een Meesterknecht ƒ13,50. De Directie van de ‘Draak’ ging daar voor een gedeelte in mee, maar bleef bij de Meesterknechts hangen op ƒ13. Dit was tegen de zin van alle knechts van alle drie de stoommolens. De molenaarsknechts belegden daarom op zondagavond 26 juli 1896 om 19:30 uur een vergadering in het ‘Gildehuis’ van de R.K Volksbond. De knechts besloten die avond tot de oprichting van de Afdeeling Molenaarsknechts der Bondsafdeling. Er vond diezelfde avond een schaduwvergadering plaats van molenaarsknechts in een uitgebroken branderij op de hoek van de Bokkensteeg aan de Lange Haven. Deze vergadering had vooral ten doel propaganda voor de Nieuwe Nederlandsche Bootwerkersbond, die volgens haar woordvoerders voor de werkman werkte, terwijl de Volksbond alleen maar het belang der patroons op het oog had. Er werd door de laatstgenoemde vergadering besloten nog een werkdag te wachten op antwoord van de directie van de ‘Draak’ voordat tot staking werd overgegaan.
Via een advertentie in de Nieuwe Schiedamsche Courant van 24 september 1899 wordt de paardenstal en het daarbij behorende koetsiershuis te huur aangeboden. De stoommolen werd in 1901 verkocht aan de N.V. Oxygenium, die in het pand een fabriek vestigde voor zuurstof en waterstof.
Stoommolen ‘De Gaper’ (1866)
Foto: Beeldbank Schiedam / beeldnummer 11706.
Adres: Westvest
Eigenaar: H. Braat
De windmolen ‘De Gaper’ brandde volledig uit op zondagavond 24 januari 1864. Deze molen, eigendom van de heer H. Braat, die een stuk kleiner was dan de meeste Schiedamse molens, stond met zijn wiekenkruis naar de Nieuwe Haven gericht.
Gelukkig maar, want ongeveer 2 uur na het begin van de brand stortte het wiekenkruis naar beneden. De financiële schade voor de heer Braat was groot, omdat de molen laag verzekerd was. De brand was ontstaan door broeiing van het opgeslagen graan. ‘De Gaper’ werd vervangen door een stoommolen met dezelfde naam. Er rustte geen zegen op de naam ‘De Gaper’. Ook de gelijknamige stoommolen ging op 22 maart 1876 geheel in vlammen op. De stoommolen is nooit herbouwd. De gevelsteen van de oude windmolen ‘De Gaper’ is ingemetseld in de molen ‘De Palmboom’. In 1877 diende J. Hoek een aanvraag in voor een Hinderwetvergunning om op die plek een Branderij te mogen starten.
Stoommolen ‘Nederland’ (1892)
Beeldbank Schiedam / beeldnummer 33018 (bewerkt).
Directeur 1892: J.A.M. Jansen
Adres: Nieuwe Haven 105-107-109
Commissarissen: Joh. Th. Bertels en Petrus Can. M. Jansen
Eigenaar 1892: N.V.
Aangekocht in 1894 stoommolen ‘De Dubbele Arend’.
Omstreeks 1870 stonden op de hoek Nieuwe Haven – Schoolstraat drie branderijen, die ressorteerden onder Wijk G. In 1896 werden de wijken met haar nummers vervangen door huisnummers. Zo werden de adressen Wijk G no. 198, 198a en 199 vervangen door Nieuwe Haven no. 105, 107 en 109. De voormalige branderij op no. 105 werd omgebouwd tot kantoor, en de voormalige branderij op no. 107 tot stoommolen. De branderij op nummer 109 bleef een branderij en was eigendom van de firma P. Melchers. Halverwege 1892 werd de molen in bedrijf gesteld.
De stoommolen ‘Nederland was een van de jongste stoommolens van Schiedam. Directeur van deze stoommolen was de heer J.A.M. Jansen (5 maart 1867- 20 april 19401)). De akte van oprichting van de Naamloze Vennootschap ‘De Stoommolen Nederland’ luidde als volgt; Bij Koninklijk Besluit, van 18 December 1891, no. 19 werd de oprichting van de N.V. De Stoommolen ‘Nederland’ gevestigd in Schiedam goedgekeurd. De oprichting werd bevestigd door een akte op 31 december 1891 door de in Schiedam gevestigde Notaris H. M. C. Poortman. Als vennoten van deze N.V. werden in de akte genoemd de heren Job. Ant. M. Jansen, zonder beroep, als directeur, Joh. Th. Bertels, brander en Petrus Can. M. Jansen ook zonder beroep, beiden als commissarissen. Allen woonden in Schiedam. Het kapitaal van de N.V. bedroeg ƒ40.000 verdeeld over 40 aandelen van ƒ1000 waarvan elk van de vennoten tien aandelen had, terwijl de resterende tien aandelen binnen de tijd van zes maanden moesten zijn volgestort.
Het doel van de N.V. De Stoommolen ‘Nederland’ was: het malen van graan, peulvruchten enz. en het drijven van de daarmee in verband staande handel (volgens de Staatscourant van 1892, no. 29). Kort na de oprichting van de N.V. De Stoommolen ‘Nederland’ werd aan de commissaris van de Koningin in de provincie Zuid-Holland het verzoek gedaan om toestemming tot plaatsing van een stoomketel in de nieuw op te richten meelfabriek. Dit verzoek werd doorgezonden aan B&W van Schiedam om advies. Drie maanden later verscheen in de plaatselijke dagbladen in Schiedam het volgend bericht: Burgemeester en Wethouders van Schiedam geven kennis aan de ingezetenen dat vergunning is verleend: aan den Directeur der naamlozen vennootschap „De Stoommolen Nederland” en Zijne rechtverkrijgenden tot uitbreiding van een stoommolen, staande aan den Nieuwen Havenweg alhier, Wijk G no. 198 a, kadaster sectie M no. 339, door plaatsing van een stoomwerktuig van 20 paardenkracht en ketel met een verwarmingsoppervlak van 100 m2. Mogelijk is na de plaatsing van bovengenoemd stoomwerktuig de nieuwe stoommolen omstreeks augustus 1892 in werking gesteld. Deze stoommolen ‘Nederland’ was naar de nieuwste eisen ingericht. Maar hoewel de stoommolen naar de nieuwste eisen van de tijd ingericht was, breidde de productie zich niet zo uit, zoals de vennoten zich dit hadden voorgesteld.
Rampjaar 1895
Het jaar 1895 was een rampjaar voor de stoommolen ‘Nederland’. In de morgen van 28 juni 1895 werd deze molen geheel in as gelegd. Van deze brand volgt hieronder het verslag:
Hedenochtend (28 Juni 1895) omstreeks negen ure werden Schiedams ingezetenen opnieuw opgeschrikt door het onheilspellend gelui der brandklok. Het bleek spoedig dat er, waarschijnlijk door het ontploffen van stuifmeel, brand ontstaan was in den stoomkorenmolen ‘Nederland’ aan de Nieuwe Haven. Zodra de vlam zich vertoonde, werden door het personeel van den molen pogingen tot blusschen aangewend. Het bleek echter weldra onmogelijk met het water uit de leiding het vernielend element te keeren. Zoo snel verspreidden zich de vlammen, dat de werklieden in allerijl het brandend perceel moesten verlaten; de machinist wist echter nog met levensgevaar, het vuur uit den ketel te halen en den stoom uit te laten. Bij het uitlaten, van den stoom werd zulk een geweldige kracht ontwikkeld dat aan de zijde van de Nieuwe Haven een paar gaten in den grond zijn geslagen.
In datzelfde jaar werd door J.A.M. Jansen de heer J. Wouterlood aangesteld als bouwkundige met de opdracht de stoommolen ‘Nederland’ te herbouwen. De aanbesteding, die Wouterlood uitschreef voor herbouw, werd gegund aan de laagste inschrijver van drie binnengekomen offertes. De laagste inschrijver was J. Pinster met ƒ12.384,75. Na gereedkomen van de wederopbouw in 1896 vermaalde de stoommolen in het eerste jaar 2000 ton graan.
De Molen, die op de hoek stond van de Schoolstraat – Nieuwe Haven, is in 1904 voor de tweede keer geheel afgebrand. De overblijfselen van de stoommolen werden enige dagen na de brand overdekt met een kap en de molen kocht een locomobiel van 10 pk, zodat de stoommolen weer snel de productie kon beginnen. Eind 1904 was de stoommolen herbouwd en was groter en uitgebreider dan de oude. Aan de kant van de Nieuwe Haven was een smal hoog gebouw verrezen dat als elevator dienst deed.
Faillissement
Op 15 maart 1907 werd de stoommolen ‘Nederland’ Failliet verklaard en werd door de Arrondissementsrechtbank in Rotterdam de heer tot curator benoemd.
Uitbreiding
In mei 1910 kocht J.A.M. Jansen de naast de stoommolen ‘Nederland’ gelegen branderij New York (Nieuwe Haven 109) van P. Melchers. Ook het daarnaast gelegen woonhuis van J.T.J. Melchers (Nieuwe Haven 111) en het daarnaast gelegen pand Nieuwe Haven 113 van mevrouw A. Zoetmulder, die te kennen had gegeven op korte termijn de stad Schiedam te zullen verlaten. Jansen wilde die panden verbouwen en daarin de N.V. De Nederlansche Oliefabrieken starten. Om daar een Hinderwetvergunning voor af te geven had B&W van Schiedam een reis naar Keulen gemaakt om een vergelijkbare fabriek te bezichtigen. B&W was bang voor gevaarlijke walmen. Dat bleek niet het geval. In september 1910 werd de gehele inventaris van branderij New York te koop aangeboden en kon de verbouw van de panden beginnen. De fabriekshallen werden voorzien van machinerieën geleverd door de Utrechtse Machinefabriek Frans Smulders (een broer van A.F. Smulders, de oprichter van Werf Gusto in Schiedam).
Wijziging statuten stoommolen ‘Nederland’.
Doel: het exploiteren van een of meer stoommolens, het malen van granen en andere artikelen, het uitoefenen van zodanige nevenbedrijven, waartoe de algemene vergadering zal besluiten. Handel in veekoeken en andere artikelen, het deelnemen in af samenwerken met andere vennootschappen, firma’s, coöperaties of personen tot soortgelijk doel, met alles wat tot een en ander, in de ruimste zin genomen, kan gerekend worden te behoren. Alle handelingen, die daaraan bevorderlijk kunnen zijn, speciaal ook het voortzetten en uitbreiden van het bedrijf, tot dusver door de heer J. A. M. Jansen uitgeoefend. Duur: tot 31 December 1935.
Het werd een tweehoofdige directie, bestaande uit J.A.M. Jansen en de Hagenaar H. Bemelmans. De laatste meerde in 1911 zijn in het oog springende jacht ‘De Vliegende Hollander’ af aan de kade van de Nieuwe Haven tegenover stoommolen ‘Nederland’.
Coöperatieve Veevoederfabriek en Olieslagerij
In oktober 1911 werd het bedrijf opgekocht door een Hypothecaire lening door de Coöperatieve Veevoederfabriek en Olieslagerij.
1) J.A.M. Jansen bezat ook nog een stoombranderij aan de Buitenhaven in Schiedam.
Stoommolen ‘De West’
Foto Beeldbank Schiedam / beeldnummer 00216.
Eigenaar 1871: N.V.
Adres: Westvest
Directeur 1889: T.P. Jansen
Op 16 maart 1912 werd de stoommolen ‘De West’ ontbonden. De heer J.M.H. Bemelmans werd tot curator benoemd.
Noten: Bronnen: |
Laatst bijgewerkt op: 7 augustus 2024