Door 32 ijzerfabrikanten in ons land in het volgende adres aan den minister van koloniën aangeboden ;
Aan, Zijne Excellentie den Minister van Koloniën.
Excellentie, Geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekenden, alle Nederlandsche fabrikanten. Dat zij, inzage genomen hebbende van Uwer Excellenties antwoord, op aan Haar gerichte adressen, strekkende tot verzoek ons om wijziging der voorwaarden van aanbesteding van 48 bruggen ten dienste der Staatsspoorwegen op Java, in welk antwoord wordt gezegd, dat de Regeering in het volle bewustzijn verkeert, dat er verschillende industriëele inrichtingen in Nederland bestaan, volkomen in staat, dit werk binnen den gestelden tijd in een perceel uit te voeren, — zich verplicht achten , tegen dit antwoord, als in strijd met de belangen der Nederlandsche Nijverheid op te komen. Dat, zooals in die adressen bereids is gezegd, onder ondergeteekenden slechts zeer enkelen gevonden worden, in staat dit werk in één perceel binnen den bij bestek bepaalden tijd uit te voeren, en dat, zoo al de grootste etablissementen in ons vaderland daartoe in staat zijn, ook hun bestuurderen tegen de meening opkomen, als zoude de geheele tak van nijverheid door deze wijze van besteding gebaat worden, daar het toch nimmer de bedoeling der Regeering kan zijn de andere industrieel inrichtingen in ons vaderland van dit werk feitelijk uit te sluiten, zooals door deze wijze van besteding wordt gedaan. Dat zij zich ten slotte bescheidenlijk veroorloven, Uwe Exc in het algemeen belang onzer nijverheid in overweging te geven op de inhoud van het antwoord bovenbedoeld terug te komen, houdende alle ondergeteekenden zich overtuigd, dat het bewustzijn der Regeering niet in deze op deugdelijke gronden rust, en dat integendeel bij eene besteding in meerdere perceelen Nederlands nijveren met meer kans op slagen naar dit werk zullen kunnen mededingen. Zich voor eene gunstige beschikking op dit verzoek aanbevelend, hebben zij de eer te zijn
,,Van Uw Excellentie
,,De zeer gehoorzame Dienaren:
,,Directie Maatschappij de Atlas: W. A. E. Beijerinck , Amsterdam; Kon. Fabriek van Stoom- en andere Werktuigen: J. W. V. d. Made, idem; H. Dalhuisen, Kampen; L. J. Enthoven & Co., den Haag ; Maatsch. IJzergieterij de Prins van Oranje: J. H. Huygens, Idem; Ned. Stoomboot-Maatschappij: D. L. Wolfson, directeur, Feijenoord; Kon. Eed. Grofsmederij: Van Bleiswijk Ris, dir., Leiden; D. A. Schretlen & Co., idem; J. Zimmer & Zonen, Amsterdam; Penn & Bauduin, Dordrecht; Diepenveen . Leis & Smit, Kinderdijk; Kon. Maatscappij Schede: Jos. Van Raalte, dir., Vlissingen ; Maatsch. de Zwolsche Fabriek van Stoom-en andere Werktuigen, Zwolle ; G. H. Broekman & Zoon, Amsterdam; Gebroeders Schutte, idem; Evrard Van Duyl & De Krnyff, Delfs-haven ; J. L. Nering Bögel & Co., Deventer ; Utrechtsche Ijzergieterij; A. F. Smulders, Utrecht ; Engelman & Van Stirum, Kampen; G.J. Wispelwey & Co., Zwolle; Schaepman & Helurch, id; Gebroeders Figee, Haarlem ; W. H. Jacobs, id., De Jong & Comp., Oudewater, Cosijn en Comp., Gouda; Huygens en V. Gelder, Amsterdam; Hk. Jonker Zn., id., Van Dorsser en Ter Horst, Dordrecht; H E. Koopman, id.; C. Gips Zonen, id., H. Burgerhout Zn., Rotterdam; H. en J. Suuveer, Amsterdam.”
Vermoedelijk zal dit adres wel geen verandering brengen in ‘s ministers onbegrijpelijke plannen, waarbij alleen het buitenland wordt gebaat, want heden is de dag der aanbesteding.
bron: de Maasbode 8-1-1880 Een spoorbrug over de Tjiherang tussen Malangbong en Tjipeundeuj.
Preanger, West-Java foto:collectie.tropenmuseum.nl
De “Grote Gust” was een voormalige stadskraan en een begrip in de Antwerpse haven. Op 9 november 2006, sloeg de “Grote Gust” (39,44 m x 19,70 m en 93 ton), een drijvend kraanponton, om in het Kattendijkdok. De firma Baeck, eigenaar van het kraanponton was bezig de binnensluisdeuren van de Kattendijksluis te lichten. Deze serieuze kraan was de enige grote vlotkraan, buiten “Brabo” met een hefvermogen van 800 ton, die door de bruggeul van de Siberiabrug (21 m) kon.
Het incident gebeurde ‘s nachts rond 2 uur toen de vlotkraan omsloeg en nog voor een groot stuk boven water uitstak. Gelukkig voor de kraanman lag zijn werkcabine boven en niet onder water. En ook gelukkig voor hem dat hij de tonnen-zware staaldraden, takels en katrollen niet op zijn cabine kreeg. Ook een geluk voor de mensen die even voordien benedendeks waren om iets te nuttigen en daarna bovendeks waren. Door het omslaan van de vlotkraan zijn enkele personen toch in het ijskoude water terechtgekomen, maar nog eruit gekomen en voor verzorging naar het ziekenhuis gebracht.
Vermoedelijk heeft het overhevelingspompsysteem naar de verschillende waterbeunen aan bak- en stuurboord, om de topzware laadkraan en het ponton in balans te houden, niet gewerkt tijdens het draaien van de kraan, want de sluisdeur lag al afgetakeld op de kade, toen het gebeurde.
De kraanconstructie wordt afgebrand, zodat het vlotponton nog kan gebruikt worden, zodra ze weer vlot ligt. 1/3 van de machinekamer, dat onder water lag, zal gerenoveerd en hersteld moeten worden. Deze was al eerder geheel vernieuwd.
Bij nader onderzoek bleek dat de balans-contragewichten, aan beide zijden van de kraan, niet gewerkt hebben. Deze contragewichten wegen elk 75 ton en naargelang het te torsen gewicht kan de kraanman zien op zijn meters hoeveel contragewicht hij achterwaarts moet zetten. Bij het ophalen van een last, worden de balans-contragewichten naar achteren geschoven, naargelang de tonnenmaat van de stukgoedconstructie, sluisdeur, enz…
Voorbeeld: indien een te torsen stuk 150 ton weegt, dan laat de kraanman de gewichten volledig naar achter glijden, is er eventueel méér gewicht, dan laat hij de extra ballasttanks in werking stellen. Bij het neerzetten van de sluisdeur van de Kattendijksluis, en bij het onttakelen, schoven deze gewichten NIET naar voor, zodat het kraanponton niet horizontaal bleef liggen, met de catastrofale gevolgen van dien. De achterwaarts gebleven contragewichten trokken de kraanponton om. De uit-stekende lange giek, de tonnenzware katrollen, staaldraden, takels en de vooruit-stekende giek, waren niet voldoende om het kraangevaarte in balans te houden.
Midden jaren ’80 vond er bijna zo’n catastrofe plaats. De “Grote Gust” lag tegen de kade gemeerd en moest een tonnenzwaar stukgoed op een schip plaatsen, die langszij het kraanponton lag. Toen de kraanman het stuk van de kade opnam, gleden de contragewichten als normaal naar achteren om balans te houden. Eenmaal dat het stuk op het schip neergezet werd en er ontspanning kwam aan de kraandraden, doordat het zware stuk op het schip stond, sloeg de vlotkraan bijna om, omdat de contragewichten, om onduidelijke redenen, niet naar voren schoven. Ook kon of had de kraanman dit moeten zien op zijn instrumentenbord of door een storing in het systeem. Een geluk bij een ongeluk zakte de onderkant van deze uitgezette contragewichten en het kraanhuisgebinte op de kaderand en bleef het kraanponton scheef liggen tegen de kade, en hing in zijn meerdraden. Het aangemeerde geladen schip hield ook de kraan wat tegen met zijn trossen, maar kwam toen ook iets schuin te liggen. Gelukkig was het tonnenzware stukgoed ook niet topzwaar, doordat het in het diepe scheepsruim stond, ondanks het nog niet geschoord en gestut was. De contragewichten werden weer naar voren gebracht en het kraanpontonvlot en het geladen schip kwamen terug horizontaal te liggen. Een ramp was toen vermeden.
Begin december 2006 werd de kraan geheel gesloopt en afgebrand tot de schroothoop. Het gekantelde ponton zelf werd rechtgetrokken door mobiele walkranen. Bij het rechtvallen veroorzaakte het wrak een grote golfslag in het Kattendijkdok, een nooit gezien waterelement in dit stille dok. Men vreesde voor een overstroming aan de zuidkant en het Eilandje, maar het bleek voorbarig. Het vlot is weer vlot en zal later terug in dienst gesteld worden met een nieuwe kraanopbouw.* De kraanponton blijkt nodig te zijn voor deze oudere dokken door zijn breedte (19,70 meter).
*Bij navraag bij de eigenaar bleek daar nooit sprake van te zijn geweest. Wel is men bezig geweest een alternatief leven voor de ponton van ‘Grote Gust’ te bedenken. Daar zijn allerlei plannen voor gemaakt, die echter nooit ten uitvoer zijn gebracht. De ponton is nu (april 2017) verkocht aan een Nederlands bedrijf en zal binnenkort weggesleept worden en vervolgens gesloopt worden. Red: Werf-Gusto.com
Wie nog twijfelt aan de verzekering dat de Rotterdamse haven op tijd klaar zal staan om de mammoet-tanker te ontvangen, heeft veel aan een dagje varen, met de ‘Prins der Nederlanden’. De sleephopperzandzuiger is na , haar stapelloop bij Gusto onmiddellijk ingeschakeld bij het uitdiepen van de vaargeul voor Hoek van Holland, waardoor straks de diepliggende scheepsgiganten naar Europoort zullen worden gedirigeerd.
Velen malen per etmaal zakken de geweldige zuigers van de ‘Prins der Nederlanden’ thans naar de bodem van de Noordzee. Via deze buizen warrelt een mengsel van zand, klei en grint in het ruim van het nieuwe schip. Op deze wijze wordt per uur de ontzagwekkende hoeveelheid van 18.000 ton Noordzeebodem aan zijn oorspronkelijke ligplaats ontrokken.
De grootste
De ‘Prins der Nederlanden’ is dan ook de grootste sleephopper-zuiger ter wereld. Dat zij 143 meter lang is en 22 meter breed, zegt niet zoveel. Dat zij uitgerust is met de modernste apparatuur ook niet. Maar dat voor één lading uit het ruim van de zuiger zoveel 10-tons vrachtwagens nodig zijn dat zij tezamen een file van 15 km zouden vormen, zoveel te meer.
Men kan derhalve gerust zijn. Met het inzetten van deze prins onder de hopperzuigers groeit de geul nog sneller naar de dag waarop zij geschikt is om de olie- en andere reuzen in de scheepvaartwereld te ontvangen.
bron: Het vrije volk : democratisch-socialistisch dagblad 18-06-1968
De Havdrill was Gusto ’s tweede boorschip dat we in januari 1971 in opdracht hadden gekregen van de Noorse rederij P. M. Meijer uit Bergen. Class was DNV. De kiel werd gelegd op 1 mei 1972 en omdat iedereen nog druk bezig was met damage control bij de afbouw van de laatste Free Enterprise (en later met het voorbereiden van de bouw van de Viking Piper) werd dit best een beetje mijn project. De aanbouw op de helling verliep redelijk normaal. Het schip was een redelijke kopie van de Pelican, met uitzondering van de boor- en DP installatie, de coating en de thruster fabrikant (nu Lips i.p.v. Kamewa). De thrusters van de Pelican (1.350kW per stuk) veroorzaakten kennelijk toch nogal wat geluids- en trillingsoverlast dus bij de Havdrill moesten de tunnels van de voorthrusters geïsoleerd worden. Het isolatiemateriaal werd met een laag GRP afgedekt. Het aanbrengen hiervan was een ongelofelijk smerige klus.
Het schip werd op 17 februari 1973 vrijwel probleemloos tewatergelaten.
Tijdens de aanbouw op de helling was het gebruikelijk dat er tegen ieder waterdichte afscheiding gaatjes werden geboord in de tanktop, bij voorkeur in de lensputten en het vlak, zodat regenwater zich niet in het schip verzamelde maar netjes wegliep. Deze gaatjes waren keurig gesoevereind om ze makkelijk te kunnen dichtlassen maar waren ook een verzamelplaats van vuil zoals lasslak, peuken e.d. Het was dan ook een hele speurtocht vlak voor de tewaterlating om deze drainagegaatjes op te speuren, dicht te lassen en snel van de nodige coatinglagen te voorzien.
Tijdens de tewaterlating bevond zich dan ook een aantal mensen aan boord die niets anders te doen had dan de hele bodem van het schip te inspecteren of er geen lekkages waren. Na de tewaterlating van de Havdrill kwam ik in de motorkamer en ja hoor, daar spoot naast één van de zee-inlaatkasten een straal water een meter of 5 recht de lucht in. De voorman van de luchtploeg had voor dit soort eventualiteiten altijd een aantal houten pluggen en een hamer bij zich en hoewel hij weliswaar drijfnat werd had hij inderdaad snel het lek gedicht. Geen probleem dus, alleen was het wel zaak het repareren van deze ingreep als eerste punt op de dokkingslijst te zetten want met een houten prop in de bodem lever je een schip niet op, niet waar.
Voor de sectiebouw was de decompressietank van het duiksysteem al aan boord geplaatst en tijdens de afbouw werden de duikerslier geplaatst en het gehele duikerscompartiment werd netjes afgemonteerd, een complex systeem van lucht en gasleidingen, flessen batterijen, de elektrische systemen, de audio en video systemen en alles wat er nog meer te vinden was. Leidingen werden geperst en doorgeblazen en alle systemen werden getest. Toen we daar mee klaar waren kwam er een telefoontje van de afdeling inkoop dat er een paar mensen van de duikcontractor (ik dacht Comex) uit Frankrijk zouden overkomen, en ja hoor: na enkele dagen stond er een jonge Fransman naast mijn bureau met de vraag of hij en zijn collega’s de nodige gereedschappen van de werf mochten gebruiken. Ik heb de beste jongen meegenomen naar het gereedschapmagazijn en met de magazijnchef afgepaald hoe we dit uitlenen het beste konden organiseren. Toen ik een paar dagen later in het duikerscompartiment passeerde zag ik tot mijn stomme verbazing dat die jongens alle systemen volledig aan het demonteren waren, tot op het niveau van bouten en moertjes en transistortjes toe. Toen ik hen vroeg waar ze wel dachten mee bezig te zijn aan boord van mijn schip en tegen ze uitviel dat wij alles al getest hadden keken de jongelingen mij alleen maar aan, haalden hun schouders op en vroegen vervolgens: “wie gaat er straks naar beneden, u of wij?”
Op 2 april 1973, het dekhuis, de boorvloer en het helikopterdek waren al geplaatst kwam er begin van de middag de waarschuwing dat het tegen de avond zou gaan stormen. Schepen die aan de afbouwkade lagen werden normaal afgemeerd met springen en draden voor en achter, alleen gebruikten we wel stalen draden. Als extra zekerheid hadden we bovendien twee extra zware kabels dwarsscheeps geplaatst, één vastgemaakt aan een afmeerpunt op de steiger van het binnenhaventje voor de koperslagerij, de andere aan een enorme meerpaal die op het talud aan de westrand van het binnenhaventje stond, net achter het transformatorhok. Aan deze zijdraden hingen ook altijd gewichten van een paar ton om te zorgen dat schepen tijdens de afbouwperiode strak en stil tegen de wal aan lagen. Tegen einde werktijd die dag stond er inderdaad een meer dan stevige noordwesterstorm en we besloten om er nog een paar extra draden bij te plaatsen. Daar we net een maand eerder een korte staking hadden gehad waren de arbeidsverhoudingen nog steeds niet echt stabiel en het kostte best moeite om vlak voor de avond nog mensen te mobiliseren om hiervoor na werktijd te blijven. Om een uur of zeven bereikte de storm haar hoogtepunt. Er werden windsnelheden van 170km/hr. gemeten, een windkracht dertien. De scheepsbouwloods en de machinefabriek stonden precies evenwijdig aan de windrichting waardoor deze loodsen als een soort funnel werkten en de wind precies met volle kracht op de zijkant van het schip kwam. Terwijl er ploegen voor en achter bezig waren de extra draden bij te plaatsen merkten we dat er opeens een beetje beweging in het schip begon te komen. Deze bewegingen werden langzaam aan steeds heftiger en de steiger en het bak- en kampanjedek moesten onmiddellijk worden geëvacueerd. En ja hoor, na enkele ogenblikken begonnen de meerdraden één voor één te breken, met daverende knallen en met dodelijk geweld.
Goed dat we de mensen zich in veiligheid hadden laten brengen. Nadat de laatste draad gebroken was begon het schip heel langzaam aan zijn overtocht naar de RDM, keurig netjes de neus steady naar het oosten gericht. We hebben er nog sleepboten bij gehaald maar die kwamen wel, stuurden achteraf ook een rekening, maar maakten niet vast. Net iets te veel risico voor de heren. Omdat de Havdrill keurig dwarsscheeps de overtocht naar de RDM maakte kwam zij uiteindelijk zonder schade zij aan zij tegen een tanker aan die bij de RDM in de Nieuwe Waterweg lag te repareren. Daarna begon door de wind het schip tergend langzaam langsscheeps in oostelijke richting te bewegen waardoor het helikopterdek uit zijn verband werd gedrukt tegen de accommodatie van de tanker. De Havdrill vervolgde haar reis oostwaarts en voer zo langzaam de dokhaven van de RDM binnen, raakte even met haar zijkant het achterschip van een verzegelde gastanker die in het drijvende dok stond en beëindigde haar reis met haar zijkant tegen een grote dukdalf en met haar voorsteven stevig verankerd tegen de oostelijke steiger van RDM’s dokhaven, vlak voor hun oude smederij. Nu had RDM op die steiger, waar het schip met haar neus tegen aan lag over de hele lengte een verhoogde kraanbaan staan. Een constructie van 300 meter lang en een meter of 6 hoog, waarop een paar kraantjes reden. Voordat de Havdrill tot stilstand kwam gaf zij met haar voorsteven deze kraanbaan een zetje en vanaf de afbouwkade bij Gusto zagen we hoe zij met haar boeg deze kraanbaan raakte en er een gat in die kraanbaan ontstond dat, als in een vertraagde film, heel langzaam groter werd, totdat de hele kraanbaan tegen de wereld lag. Onze verzekering heeft deze kraanbaan netjes vergoed maar de RDM heeft deze nooit vervangen (stond sowieso op de nominatie om gesloopt te worden).
Later bleek dat het schip in beweging kon komen doordat de enorme kracht die op de zijdraden stond de meter dikke meerpaal die op het talud aan de westrand van het binnenhaventje stond, net achter het transformatorhok, gewoon was omgetrokken en onder een hoek van 45° naar de afbouwsteiger stond. Hierdoor had met name het achterschip zoveel houdkracht verloren dat de draden begonnen te knappen.
Toen het schip aan de overkant tot stilstand was gekomen zijn we naar de RDM gereden en hebben we eerst gecontroleerd of het onze mensen die geheel onvrijwillig mee waren overgevaren goed ging, wat de schade aan het schip was en of het schip zich, zolang de wind niet ging draaien in een stabiele positie bevond. Inmiddels had zich ook het hoofd eindmontage in die tijd, dhr. Paardekoper, zich bij de RDM gemeld. Deze zou de financiële afspraken met de RDM voor het “afmeren” van ons schip aan hun werf rondmaken. De brede glimlach op het gezicht van Piet Koudstaal, bedrijfsleider bij de RDM, na het sluiten van de deal, sprak boekdelen. Toen hebben we met de RDM afgesproken dat ons schip tot de volgende morgen zou blijven liggen zo zij lag, met een sleepboot ernaast als stand-by.
Deze heeft de volgende morgen geholpen de Havdrill naar “De Nieuwe Waterweg” te slepen waar het schip voor inspectie het dok in ging. Daar bleek dat behoudens een lichte schade aan de voorsteven, wat verfschade en een vervormd helidek wij er genadig van af waren gekomen. (Ja, wij hebben toen ook gelijk dat drainagegaatje in de motorkamer dicht laten lassen)
Na deze ongeplande dokbeurt werd het schip weer afgemeerd aan onze afbouwkade en we namen de draad weer op. Naarmate de proefvaart naderde werden we redelijk gestoord van het aantal, met name kleine wijzigingen, die de tekenkamer op ons af bleef schieten. We hebben toen afgesproken dat vanaf dag X wij de wijzigingen wel samen met het bouwteam, onder leiding van kapitein Lauritz Sund, aan boord zouden afspreken. Na de proeftocht zijn er toen aan paar tekenaars aan boord gekomen om deze wijzigingen voor het nageslacht vast te leggen. We moesten tenslotte altijd op tijd opleveren. Ondanks het veel te ver in de bouw periode inschuiven van de ontwerpfase, het (te) laat leveren van onderdelen, stakingen: met veel kunst en vliegwerk en veel improvisatietalent kregen we dat iedere keer toch weer voor elkaar.
Eén van de redmiddelen hierbij was uitbesteden van werk of het inhuren van mensen. De firma Klein uit Sliedrecht en de firma Eykers uit Vlaardingen waren hierbij onze huisleveranciers. De heren Van den Heuvel en Zandstra, van ons bedrijfsbureau, waren hierbij onze toeverlaten.
Een apart verhaal is de relatie die wij als scheepsbouwers met de koperslagers van Martin Rietveld hadden. Als die heren aan boord een leiding aan het installeren waren en die leiding passeerde een plaats waar toevallig een stuk scheepsconstructie zat, dan was hun standaard oordeel altijd: Ah, een aanloper, dat kan niet: Ergo, de scheepsconstructie is fout.
En zo gebeurde het met grote regelmaat dat voor het plaatsen van een schotdoorvoering een stijl werd weggebrand, stukken uit knieën werden gesneden of gewoon een stuk flens uit een webframe werd gesneden. Toen alle pogingen om aan deze praktijken een einde te maken faalden heb ik opdracht gegeven dat wanneer de pijpfitters nog eens met hun snijbranders de scheepsconstructie zouden verbouwen we eenvoudigweg de constructie weer in de oude staat zouden herstellen nadat we het kwaadwillig stuk pijp hadden verwijderd (met de snijbrander wel te verstaan). Dit leidde de eerste keren tot een enorm tumult maar daarna leek het erop dat zelfs koperslagers nog opvoedbaar waren.
Enkele weken vóór de proeftocht dacht ik dat het misschien wel handig zou zijn als wij, bij eindmontage, ook een proeftocht-programma zouden hebben. Toen ik dat kreeg bleek dat er ook DP-proeven moesten worden uitgevoerd en dat we daarvoor, om de juiste waterdiepte te hebben, naar de Noorse kust moesten. Ik ben toen gaan informeren hoe men gedacht had de hydrofoons, die in het echte leven op de baseplate van de BOP werden gemonteerd, op de zeebodem te plaatsen (en ook weer aan boord te hijsen zonder dat we draden in een van de 7 schroeven zouden krijgen). Dit bleek een goede vraag en op een avond heb ik toen maar met iemand van de tekenkamer, twee landlobbers bij elkaar, een procedure verzonnen hoe dit zou moeten werken.
Er werd van stalen balken een kruis in elkaar gelast waarop de hydrofoon kon worden gemonteerd. Dit kruis werd voor de zichtbaarheid wit geverfd en met een kabel vastgemaakt aan een boei waarop een groot hijsoog zat. Met de dekkraan zou dit geheel over boord worden gezet en wanneer nodig weer worden opgepikt.
Na de reguliere proefvaart ging het dus richting Stavanger om daar voor de kust in 60 meter water het DP-systeem in te regelen. Daar aangekomen ging het kruis met de hydrofoon aan een kabel over de muur. De proefvaartkapitein vond het maar niks en was als de dood dat hij die draad in één van de schroeven zou krijgen.
Met name het binnenhalen van de boei was in de stroming en wind op zee een razend gevaarlijk karwei. De werkboot werd overboord gezet met een paar man erin, het schip werd keer op keer tegen de boei aan gemanoeuvreerd en voor de mannen in de werkboot de boei aan de kraan konden aanpikken voer het schip over het baken heen waardoor de boei dan onder water verdween. Soms gebeurde het dat de boei onder het vlak getrokken werd en als het schip dan langzaam terug manoeuvreerde kon de boei als een raket naar de oppervlakte schieten. Als de boei hierbij de polyester werkboot zou hebben geraakt dan hadden de werkboot en ook de inzittenden het niet overleefd.
Uiteindelijk vond de kapitein het toch te tricky en moesten we iets anders verzinnen. Ik had nog een haspel in de deckstore liggen met daarop een kleine kilometer aan Hercules kabel. Hiermee konden we een situatie creëren dat we de boei een flink eind van het baken konden verankeren zodat het gevaar van kabels in schroeven een stuk kleiner werd.
Voor de zekerheid hadden we een paar ploegen ijzerwerkers en enkele lassers meegenomen. Er moesten sowieso nog de nodige werkzaamheden worden verricht voor de oplevering en als zij niet moesten assisteren bij de proefvaart konden ze mooi de puntenlijst verder afwerken. Het voordek was dan ook bezaaid met een verzameling pijpen en balken die zij hiervoor nodig hadden. Tijdens het inregelen van het DP-systeem ging er plotseling iets mis en het schip zette even zijn volle dwarsscheepse 5 x 1.350 kW bij. Het schip maakte onaangekondigd een enorme slagzij en die hele massa balken en pijpen werden als strooigoed over het dek geschoven. Als er toen iemand tussen die troep op het voordek had gestaan was het slecht met hem afgelopen.
Door al het gehannes met de hydrofoons en het DP-systeem waren we al snel de beide exemplaren die we mee aan boord hadden kwijt. Dus moesten we naar de haven van Stavanger om daar de andere twee exemplaren, die vanuit Schiedam ingevlogen waren, op te halen.
Maar ook deze twee raakten we in de loop van de volgende dagen kwijt. Toen we de laatste verloren hadden ging ik in conclaaf met de leider van het duikteam van Comex, dat ook aan boord was. Of hij kon helpen om deze hydrofoon te recupereren? In eerste instantie was hij onvermurwbaar want het water was bijna 60 meter diep en er waren alleen persluchtflessen aan boord. Met perslucht dieper duiken dan 50 meter vond hij onverantwoord. Toen ik echter bleef aandringen en duidelijk maakte dat zijn beslissing dus het einde van de proefvaart betekende liet hij zich toch vermurwen en slaagde er inderdaad na enkele pogingen de hydrofoon boven water te krijgen.
Op een goede dag had één van de machinisten van de rederij olie langszij van het schip zien drijven. Dat moest van één van de schroeven komen. Dus Hans de Ridder heeft zich toen in een duikerspak gehesen en is, vergezeld van onze werkboot, alle schroeven gaan inspecteren. De stroming was echter zo sterk dat Hans er niet in slaagde terug te zwemmen naar het voorschip en door de werkboot uit het water moest worden gevist. Eindconclusie van de exercitie: waarschijnlijk olieresten op het water uit de wasserij. Hans was echter zo enthousiast geworden over midden in zee zwemmen dat hij onmiddellijk na de proefvaart lid is geworden van een duikvereniging en een fanatieke sportduiker is geworden.
Opmerkelijk was dat de hoofdvertegenwoordiger van de rederij, de heer Wille, bij het vertrek bij Hoek van Holland in zijn hut is verdwenen en er pas enkele weken later, bij terugkeer bij Hoek van Holland er weer uitkwam. De enigen die hij gedurende de tussenliggende tijd in zijn hut toeliet waren de hofmeesters om voedsel en vooral drank af te leveren.
De proeftocht is uiteindelijk succesvol afgerond en na de dokking is het schip op 30 november 1973 overgedragen aan de rederij. Het schip is nog steeds operationeel en actief als de “Jasper Explorer”.
tekst: Peter Mackenbach foto’s: Gemeentearchief Schiedam / IHC Gusto BV
Stichting Erfgoed Werf Gusto
Laatst bijgewerkt op: 18 augustus 2018
Geschiedenis van een Schiedamse scheepswerf
Beheer persoonlijke instellingen!
Sommige software plug-ins die gebruikt worden voor het onderhouden en functioneren van deze website, zoals bijvoorbeeld Google Fonts en Google Maps gebruiken technologieën zoals cookies om informatie over uw apparaat op te slaan en/of te raadplegen. St.-Erfgoed Werf Gusto, als beheerder van deze website, doet niets met de vergaarde informatie. Door in te stemmen met het gebruik van deze technologieën kunnen gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's via onze site verwerkt worden. U kunt natuurlijk geen toestemming geven of uw toestemming intrekken. Misschien zou het een nadelige invloed kunnen hebben op bepaalde onderdelen van onze website.
Functioneel
Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt.De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door uw Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een website of over verschillende websites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.