De “Schiedamsche Scheepsreederij” (opgericht in 1835) heeft wel een lang leven gehad, maar niet zozeer als rederij dan wel als eigenares van de werf “De Nijverheid”. In het geheel heeft ze slechts vier schepen op deze werf laten bouwen en zelf in de vaart gebracht. Dat waren de fregatten Stad Schiedam (1836), Eendragt (1837), Oud-Nederland (1840) en P.C. Hooft (1842). In 1857 hield de rederij op met het reden van schepen en van die tijd af bestond ze nog uitsluitend als huurster van de Nijverheidsterreinen en verhuurster hiervan aan de ‘’Sleephelling’’, de firma Gips en later aan de firma Van Schie.
Het „schepenwerk” van de rederij werd overgenomen door de firma “De Groot, Roelants en Co”, die in 1838 al haar eerste schip, de bark Proteus, op “De Nijverheid” had laten bouwen
Deze firma wordt in de Schiedamse Jaarboekjes als Cargadoor en als „Boekhouder” vermeld. In wezen was het de firmant H. W. Roelants die de dagelijkse leiding had, getuige ook de parafen „R” waarmee verschillende stukken van de firma zijn afgetekend. Behalve dat hij een belangrijke rol heeft gespeeld in het Schiedamse openbare leven — hij was o.m. commandant van de Schutterij, tenslotte zelfs met de rang van luitenant-kolonel — weten we betrekkelijk weinig van deze voor Schiedam zo belangrijke reder. Hoewel hij de meeste schepen van zijn firma op “De Nijverheid” heeft laten bouwen, was hij toch niet zo chauvinistisch dat hij zich uitsluitend op het plaatselijk belang richtte. Enkele van zijn belangrijkste clippers, uitermate snelle zeilers, werden o.a. gebouwd op werven in Kinderdijk, Alblasserdam en Slikkerveer. Over zijn redersopvattingen weten we iets meer, doordat hij gehoord is door een parlementaire-enquêtecommissie, die in 1875 een onderzoek instelde naar de toestand van de Nederlandse koopvaardij. Uit zijn verklaringen blijkt o.a. dat hij een tegenstander was van het zgn. beurtstelsel van de Ned. Handelsmaatschappij. De N.H.M. had namelijk na het afschaffen van de verschillende premiestelsels en toen onze vloot zo groot was geworden dat er meer aanbod van scheepsruimte dan vraag ernaar was, een beurtstelsel ingevoerd. Het gevolg van dit stelsel was dat de schepen soms maandenlang op lading moesten wachten. Als vooruitstrevend liberaal was Roelants voor een volkomen vrije concurrentie en hij aarzelde dan ook niet, zijn schepen van de N.H.M. los te maken en ze op allerlei andere trajecten in te zetten, o.a. op de vaart naar Amerika en tussen verschillende Oosterse havens. Bij die politiek is hij (en zijn de aandeelhouders van de schepen die hij beheerde) wel gevaren.
Roelants was niet alleen een kundige reder, maar ook een eersteklas vakman wat betreft de scheepsbouw. Hij was een van de eersten, die een nieuw ventilatiesysteem op zijn schepen toepaste dat bedoeld was om het zo gevreesde vervuren van het eikenhout tegen te gaan. Dat vervuren was een soort rottingsproces dat de kracht uit het hout haalde. Men probeerde het wel tegen te gaan door het hout te pekelen. Maar Roelants moest niets hebben van „pekel of Jan Klaassensmeer”, zoals hij het uitdrukte en liet op de potdeksels luchtschroeven aanbrengen, die in de havens en bij goed weer op zee werden opengedraaid en dan voor de zo nodige verversing van de lucht benedendeks zorg droegen.
Helaas is bijna alles van het archief van deze rederij verloren gegaan, zodat er verder niets over bekend is. In 1858 kwam in de Schiedamsche Courant een advertentie voor, waarin werd geschreven dat de vennootschap “De Groot, Roelants en Co” was ontbonden, maar dat H. W. Roelants de zaken voor eigen rekening en onder dezelfde firmanaam zou voortzetten. Deze advertentie was getekend door H. W. Roelants en A. Knappert, de deelgenoot De Groot was al eerder uitgetreden. De firma deed in 1880 de laatste twee schepen van de hand, vermoedelijk als gevolg van het overlijden van H. W. Roelants, die de hoge leeftijd van 84 jaar bereikte.
Enkele jaren tevoren had hij al enkele schepen van de hand gedaan aan de Schiedamse reder J. H. Planten. Een andere belangrijke rederij was die van de firma A. Prins en Co. In 1855 bouwde “De Nijverheid” de bark Cornelia Mathilde (gezonken in 1872) voor deze rederij, die toen al enige kleine schepen had, terwijl ze ook geïnteresseerd was in enkele in Duitsland gebouwde en daar thuishorende schepen, zoals de galjoot Wara en de schoener Baumeister. In 1884 deed deze rederij het laatste schip van de hand, het cargadoorsbedrijf A. Prins en Co werd in 1912 overgedaan aan J. en D. Du Pont.
Bron: Schiedamse Miniaturen Deel IV door Anno Teenstra 1956.
Laatst bijgewerkt op: 16 oktober 2023