In 1849 kwam er, wat “De Nijverheid” betreft, een belangrijke verandering tot stand in de verhouding tussen Gips en de directie van de werf. Op 22 november van dat jaar werd een akte opgesteld voor notaris K. A. Poortman, waarin de directie van de werf verklaarde verhuurd te hebben aan de firma C. Gips en Zonen de werf met alles wat er bij behoorde, behalve de directiekamer, de smederij en de takelloods. De huur bedroeg ƒ 600,— per jaar, met daarbij ƒ 1,50 per ton voor ieder nieuw te bouwen schip en drie procent van alle reparatiekosten. Maar dit werd alleen geldend, als Gips binnen drie jaar een sleephelling aan de werf zou toevoegen, anders zou de huur verdubbeld worden. De sleephelling kwam inderdaad binnen drie jaren tot stand, maar was geen eigendom van de firma Gips, maar van een nieuwe vennootschap, die bij akte van 14 juni 1852, opgesteld voor notaris K. A. Poortman werd opgericht en welke akte werd gepubliceerd in de Schiedamsche Courant.
Deelhebbers waren: Mr. P. Loopuyt, W. J. Nolet, J. F. Schweiker en Th. Zoetmulder, de laatste twee handelend onder de firmanaam A. Prins en Co, de firma De Groot, Roelants en Co, vertegenwoordigd door H. W. Roelants en A. Knappert, J. A. J. Nolet en P. Gips Czn, D. B. Gips en D. Gips, samen handelende onder de firma Cornelis Gips en Zonen. De helling werd echter gesteld onder de firma C. Gips en Zn, aan wie ook het beheer van de zaak werd opgedragen.
De situatie werd dus zo, dat de “Schiedamsche Scheepsrederij” bestond uit twee afdelingen, ieder met een eigen bestuur dat alleen vergeleken met de firma De Groot, Roelants en Co verschilde. De daadwerkelijke rederij stond onder dagelijkse leiding van deze firma, na 1858 alleen onder die van H. W. Roelants. De “Schiedamsche Scheepsrederij” was bovendien huurder van het terrein waarop “De Nijverheid” was opgericht. Dit terrein was onderverhuurd aan de firma Gips, terwijl tegelijk de zich daarop bevindende gebouwen mee waren verhuurd. Op dit terrein werd de sleephelling opgericht door een nieuwe maatschappij met een eigen directie, maar onder dagelijkse leiding van de firma Gips. Werf en sleephelling stonden dus geheel los van elkaar, evenals de rederij.
De bouw van deze sleephelling is een kostbare geschiedenis geweest, vergeleken tenminste bij de kosten van de aanleg van de werf. De aanleg van de helling, de aanschaf van de sleden en lieren brachten de bouwsom tot over de ƒ 100.000,—, voor die tijd een formidabel bedrag! De benodigde grond werd van de gemeente gehuurd voor ƒ 10,— per jaar. Bij de weinige papieren die in het Gemeentearchief Schiedam berusten, bevindt zich ook een tiende aandeel in de sleephelling, op naam van Prins en Co en kostende ƒ 10.578,53. Zoals later zal blijken heeft deze helling bijna steeds druk werk gehad, maar of de aandeelhouders er flink aan hebben verdiend, staat te bekijken, daar na 1870 steeds klaagliederen over de slechte resultaten worden gehoord.
Bron: Schiedamse Miniaturen Deel IV door Anno Teenstra 1956.
Laatst bijgewerkt op: 1 november 2023