Behalve “De Nijverheid” heeft Schiedam in de vorige eeuw nog enkele werven gehad, maar deze bouwden bijna uitsluitend kleine binnenschepen. Alleen de werf “De Lelie”* heeft zich in de tweede helft van de 19e eeuw ook toegelegd op de bouw van zeeschepen. Deze werf was gesticht door Andries Zondag (rond 1820), die na zijn overlijden werd opgevolgd door zijn schoonzoon G. Lindeman.
De werf was gevestigd aan de ”Buitenhaven” ter hoogte van de ‘Varkenssluis’. De werf lag ingeklemd tussen de Hoofdstraat en molen “De Ploeg”. De bocht naar de Nieuwe Haven was wijd i.v.m. de ruimte die nodig was voor de schepen, die de Nieuwe Haven wilden binnenvaren. Van deze wijde bocht maakte scheepswerf “De Lelie” gebruik om haar schepen te laten aflopen in Noordoostelijke richting de Buitenhaven in. Na het sluiten van de werf omstreeks 1887 heeft zich daar de kunstsmederij “G.J. Vincent & Co.” gevestigd. In later jaren werd de locatie aan de ”Buitenhaven” aangeduid als Hoofdstraat 36. Rond 1925 verhuisde het bedrijf van de Gebroeders Vincent naar een pand aan de Admiraal de Ruyterstraat aan de Wilhelminahaven. De oude bebouwing tussen Hoofdstraat 14 en 38 is verdwenen. Hoofdstraat 36 bestaat niet meer. Op deze open plek verrees de ingang en een deel van de productiefaciliteit van Nolet Distillery.
De werf lag aan de buitenhaven, dus volgens de berekening, die toen gold voor het bepalen van havengeld, buiten de stad. Nog maar nauwelijks was men op “De Nijverheid” aan het werk, of Lindeman richtte zich tot B. en W., waarbij hij er zijn verwondering over uitsprak dat de schepen die bij hem kwamen repareren, plotseling havengeld moesten betalen, wat vroeger nooit hoefde, terwijl de schepen, die op “De Nijverheid” kwamen, ook van havengeld vrijgesteld waren. Burgemeester Loopuyt kon niets anders doen dan deze kwestie te laten onderzoeken en de raad voor te stellen het advies van de betreffende commissie aan te nemen, namelijk de schepen, die op “De Lelie” kwamen repareren, ook vrij te stellen. Lindeman ging rustig voort met de bouw en reparatie van kleine schepen, tot hij in 1850 zijn eerste zeeschip ging bouwen.
De Schiedamsche Courant van 29 juni meldde hierover:
„Gepasseerden Woensdagavond ten half zes ure, is van de scheepstimmerwerf de Lelie alhier, met goed gevolg te water geloopen, het schooner Brikschip Stella Maris, gevoerd wordende door Kapitein J. T. Burger, zijnde het eerste groote schip dat op die werf gebouwd is; de betrekkelijk geringe ruimte tot het aflaten van gezegd schip, had vele aanschouwers uitgelokt; de doelmatig genomene maatregelen zijn echter met de beste uitslag bekroond geworden. Na den afloop heeft de boekhouder van dit schip, de heer J. H. van Gent, ook namens de deelhebbers, zijne tevredenheid betuigd aan den bouwmeester G. Lindeman en hem tot aandenken daarvan een Gouden Horologie ten geschenke gegeven”.
De Lelie is wel wat klein geweest voor de bouw van de grote schepen die Lindeman voor de rederij “Van Gent” op stapel moest zetten en vaak moest hij dan ook aan het gemeentebestuur toestemming vragen voor het gebruik van een stukje van de naastgelegen stadsgrond. In het begin werden die vergunningen steeds verleend, maar daarna kreeg Lindeman voortdurend de kous op de kop.
Zo werd in de “Notulen der Besognes en Resolutiën” van de Commissie van Fabricage der Stad Schiedam op 10 mei 1856 genoteerd: „Op het verzoek van G. Lindeman om vergunning tot het plaatsen van eene Stelling op Stadsgrond ten behoeve van het in aanbouw zijnde schip ”Samhiri”, gelet zijnde op het rapport dienaangaande van de Gemeente Architect en in aanmerking genomen zijnde dat aan G. Lindeman reeds onderscheidene vergunningen verleend zijn, welke uitsluitend in zijn belang waren, dat de gevraagde vergunning voor zeer langen tijd zal zijn en dat het bovendien gevaarlijk zoude kunnen zijn voor de passage, is besloten het verzoek van de hand te wijzen”.
Lindeman ging in beroep bij de raad, maar ook die wees zijn verzoek af. Toch heeft de scheepsbouwer op de een of andere manier de verdere bouw van het schip kunnen voltooien, want de bark werd enkele maanden later met goed gevolg te water gelaten. Na dit schip heeft Lindeman echter geen zeeschepen meer gebouwd, maar de werf heeft het met reparatie nog vrij druk gehad, in 1871 werkten er nog 25 tot 28 man, na 1880 wordt hij echter niet meer genoemd.
In oktober 1849 werd op de Werf de Lelie van de scheepsbouwmeester G. Lindeman de kiel gelegd voor het Schoonerschip Stella Maris groot 200 Javalasten. Dit is het eerste schip dat op de werf gebouwd ging worden. De eerste spijker werd geslagen door het zoontje van de Heer J.H. van Gent, de boekhouder van de nieuwe rederij. De werf was gevestigd tussen de Buitenhaven en Hoofdstraat nabij de Hoofdbrug. Op 29.06.1850 was de tewaterlating van de Stella Maris. Daarvoor was aan de overzijde van de Buitenhaven rijswerk aan gebracht en waren dennenstammen in het water gelegd. Maar het schip was er niet ingelopen. In 1852 werkten er 16 mensen, in 1853 onderging de werf een kleine uitbreiding door Gemeentelijke uitgifte van grond aan en tegenover de werf voor houtopslag. Bij het bezoek van de patriarch van Antiochië ‘Samhiri’ op 31.01.1856, aan de stad en de werf, werden door deze de schepen Sint-Jan en Patriarch Samhiri gewijd. In 1887 werden de opstallen afgebroken omdat het bedrijf van G.J. Vincent zich hier vestigde. De werf is kort daarvoor ter ziele gegaan omdat men de overstap naar geklonken schepen van ijzer niet beheerste. Op de werf gebouwde (bekende) schepen: Stella Maris, Vreede, H. Liduina, St.-Jan en Patriarch Samhiri. Het waren allemaal nog zeilschepen voor de vaart op het verre Indië. Klik hier voor de Bouwlijst scheepstimmerwerf ‘De Lelie’.
*Van de scheepswerf zelf zijn geen beelden teruggevonden.
Bron: Historische Vereniging Schiedam – ‘Scyedam 30e jaargang nr. 2 mei 2004,
Verhalen Wiki archief Wim Rook,
Schiedamse Miniaturen Deel IV – ‘Schip en Werf’ door Anno Teenstrat 1956,
Schiedamse Miniaturen – ‘Schiedam op Schaal ‘ door A. Gordijn 1976.
Foto: Beeldbank Schiedam / fotograaf: M.J. Donkersloot
Laatst bijgewerkt op: 13 juli 2024