In de Staatscourant (no. 247) werden in oktober 1912 de statuten van de naamloze vennootschap Glasfabriek ‘De Bataaf’ in Schiedam bekendgemaakt. Doel: het vervaardigen en verkopen van glazen flessen en andere glaswaren met al wat in de ruimste zin daartoe behoort. Duur: tot 31 December 1936. Kapitaal: ƒ 100.000,00 verdeeld in 20 aandeden van ƒ 5000,00 alle geplaatst en volgestort. De vennootschap werd bestuurd door een raad van beheer, bestaande uit in elk geval drie en ten hoogste vijf leden.
De oprichters wilden eerst een bestaande glasfabriek overnemen in Capelle aan den IJssel. Toen dat niet lukte probeerden ze het in Schiedam. ‘De Bataaf’ was gevestigd aan de Overschieseweg 185 dicht bij Huis Te Riviere en de Rolbrug over de Schie. De oprichters (R.J. Kleypool en T.A.J. Zoetmulder kregen op 9 mei 1912 de concessie) van ‘De Bataaf’ hadden eerder al geprobeerd de fabriek te vestigen op het terrein naast Werf Gusto. Echter Schiedam wilde wel de grond verhuren/verkopen aan ‘De Bataaf’, maar er mocht geen glasfabriek op gebouwd worden, daarom de bouw van de fabriek aan de Overschieseweg. De ‘Bataaf’ werd opgericht om enkele distillateurs, zoals Henkes, Nolet en Houtman van glaswerk te voorzien. Enkelen namen ook zitting in het bestuur. Als voorzitter van de raad van beheer werd de heer Harwegen den Breems van de firma Houtman & Co. In een artikel in ‘Het Nieuwe Stadsblad’ van 8 oktober 1976 over de 50-jarige bruiloft van de heer R. van den Oosten (oud-werknemer van ‘De Bataaf’) en zijn vrouw J. van Helten tekende de journalist op dat de eigenaren van ‘De Bataaf’, naar zeggen van de heer Van den Oosten, de heren Jurgens en P. Sauerbier waren. De productie begon in 1913. Als smeltmeester kwam de heer J.W. Slieker (1882) in dienst, afkomstig uit Leerdam. In 1919 stapte hij over naar glasfabriek ‘De Schie’, het latere Vereenigde Glasfabrieken NV aan de Buitenhaven, en werd daar in 1959 gehuldigd bij zijn 40-jarig dienstverband.
Al snel kwam men tot de conclusie dat de Siemens-oven met 9 dubbele werksteden gewoon te groot gekozen was. De overcapaciteit werd benut voor het maken van zgn. demi-johns voor een mandenmakerij in Tiel.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 werd de productie stilgelegd tot 1916. In 1916 werd met toestemming van de gemeente Schiedam nog een grotere stoomketel geplaatst in de fabriek. De ketel had een verwarmend oppervlak van 85 m². Deze werd aangeschaft ter vervanging van de oude ketel met een verwarmende oppervlak van slechts 28 m². In 1917 deelde de onderneming in de malaise van de Eerste Wereldoorlog. Alhoewel Nederland neutraal was, was ook hier een groot tekort aan grondstoffen. Vooral de kolennood was groot. Misschien dat dat voor de onderneming minder nijpend zou zijn geweest als ze in 1913 niet de onderhandelingen met de gemeente Schiedam hadden afgebroken om een stroomkabel te trekken naar de fabriek in het noordelijkste puntje van Schiedam. Op het laatste moment besloot ‘De Bataaf’ zelf stroom op te wekken.
Het gebrek aan kolen bracht veel bedrijven en vooral glasfabrieken in nood. Ook de directie van ‘De Bataaf’ kon niets anders doen dan de fabriek stil te leggen en de 180 werknemers naar huis te sturen. Ook door de duikbootoorlog, die de Duitsers startten in 1917 kwam de export van flessen naar Engeland in gevaar. De afzet van jenever nam ook sterk af door de oorlog. Na de oorlog kwam de export weer op gang en steeg de vraag naar flessen licht, maar het heeft het niveau van voor de oorlog nooit meer bereikt.
Vanaf 1920 werd er met tussenpozen geproduceerd in de fabriek. Dat gold ook voor het jaar 1928, meldde de directie. Het bedrijf sloot definitief de poorten. In 1933 werd de fabriek geheel leeggehaald en werden er nieuwe machines en installaties geïnstalleerd voor olieharding. De NV Oliehardingsindustrie, kreeg dezelfde directe als de Nationale Olie en Vetindustrie aan de Westvest in Schiedam. Hoofdproduct werd het maken van hard eetbaar vet, als ingrediënt voor de margarineproductie. In 1941 werd het bedrijventerrein met (beschadigde) opstallen geveild door notaris P. Schaberg. De veiling bracht niets op en het fabrieksterrein beef onverkocht, ondanks de uiteindelijke prijs van ƒ23.400,-. In 1943 vestigde zich daar de sacharinefabriek ‘Hollandia’ uit de Hudsonstraat in Rotterdam. Het bedrijf wilde eigenlijk op die plek nieuwbouw, maar dat was gezien de schaarste van bouwmaterialen in die periode niet mogelijk. ‘Hollandia’ gebruikte daarom het oude gebouw. Na de Tweede Wereldoorlog werd de fabriek nog tijdelijk ingericht als interneringsbedrijf voor vrouwen, die verdacht werden van collaboratie met de Duitsers. Nadat het interneringskamp verplaatst was naar Rotterdam vestigde zich er de heer M. Markovits, die er ook een sacharinefabriek van maakte. Toen de heer Markovits in 1955 overleed was het gedaan met de productie.
Eind vijftiger jaren vestigde zich daar de Fabriek van Apparaten en Pijpleidingen N.V. van J.H. Töns. In 1959 was in een van de bijgebouwen een oliekokerij (eigenaar woonachtig in Voorburg) gevestigd. In de avond van 10 april 1959 brak er brand uit, waarschijnlijk door oververhitting. Eind 1966 werft J.H. Töns N.V. nog volop personeel voor zijn constructiebedrijf. Het is het laatste dat over de voormalige glasfabriek ‘De Bataaf’ te melden valt. Het gebouw heeft nog enkele jaren leeggestaan, eind van de jaren 70 werd het gesloopt.
Bronnen: Schiedam.courant.nu – Jaargangen 1912- 1989 ‘Groenweegje’ (Herinneringen en prenten van Johan Töns 1890-1959): Fred Martin 2014 |
Laatst bijgewerkt op: 24 oktober 2023