NOC’s Narwhal met Gusto-Engineering kraan 1978

Leestijd: 4 minuten

Kort voor Heerema in 1978 de halfafzinkbare kraanschepen Balder en Hermod in de vaart bracht – met elk twee kranen van 2000 en 3000 ton —, kwam de NOC met een soortgelijk schip: de Narwhal. De Gustokraan, gebouwd door  Sumitomo Heavy Industries, stond midscheeps, wat in de praktijk inefficiënt bleek. Na verkoop aan McDermott werd de kraan naar achteren (zie foto boven) verplaatst. De Narwhal voer als DB101 voor McDermott tot de sloop in 2015.


Toen in de jaren 1960 de olieproductie op de Noordzee op gang kwam, toonden ook de baggeraars daarvoor interesse. De HAM, de ABM, Van Hattum en Blankevoort, Dirk Verstoep en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Havenwerken waren betrokken bij de in 1964 opgerichte Stichting Noordzee Mijnbouw (SNM). Die had als doel het Nederlandse bedrijfsleven in te schakelen bij de verwachte booractiviteiten in het Nederlandse deel van de Noordzee. In 1965 richtten Boskalis, de HAM, Volker, Van Hattum en Blankevoort en Dirk Verstoep de Nederlandse Aannemingsmaatschappij voor Werken Buitengaats op, of de Netherlands Offshore Company (NOC). Offshore vormde natuurlijk een onbekend en ongewis werkterrein, maar de baggeraars wilden de boot niet missen. Het consortium was niet van plan zelf naar olie te gaan boren, maar had besloten dit over te laten aan het Amerikaanse bedrijf South Eastern Drilling. (SEDCO)

De NOC was gevestigd in Den Haag, later in Rijswijk en Delft. Op het hoogtepunt werkten er zo’n 150 mensen uit de gehele wereld, vooral op de engineeringafdeling. De NOC was deelnemer in twee offshore-ondernemingen. Allereerst was dat de Nederlandse Zee-boormaatschappij (Sea Drilling Netherlands, oftewel Sedneth). In 1966 verwierf de NOC 75 procent van de aandelen, de rest was in handen van het Amerikaanse bedrijf South Eastern Drilling Corporation (Sedco) uit Dallas. Sedco was verantwoordelijk voor de technische uitvoering en breidde in 1971 zijn aandeel in Sedneth uit tot 50 procent. In de vergadering van Bestuur van Boskalis kwam nog wel de vraag ter discussie of een dergelijke investering wel verstandig was, omdat er voldoende winstgevende projecten beschikbaar waren en het nog lang niet zeker was dat er olie in economisch winbare hoeveelheden in de Noordzee gevonden zou worden.  Op basis van een tweejarig boorcontract met Koninklijke Shell besloten de partners in Sedneth een booreiland te laten maken door de RDM.

De samenwerking met Sedco verliep succesvol, zodat een tweede booreiland de Sedneth II werd gebouwd. De boor- en hefeilanden van Sedneth werkten in Canada en Iran, maar ook in de Noordzee. De tweede onderneming waarin de NOC in 1966 ging deelnemen, was de Nederlandse Materieel Maatschappij voor Zeemijnbouw in Den Haag. Behalve baggerbedrijven namen hierin scheepsbouwers, maar ook constructiebedrijven, elektrotechnische firma’s en assuradeuren deel. Van het totale kapitaal van 44 miljoen gulden namen de NOC-partners 5,5 miljoen voor hun rekening.

Naast booractiviteiten verbreedde NOC haar offshorewerk door de bouw van eigen kraanschepen. Dat werd ondergebracht in een om belastingtechnische redenen ingewikkelde organisatiestructuur. Hierbij waren bedrijven in Zwitserland, Panama en Curaçao betrokken. Het eerste NOC-schip was in 1968 de Duplus, een catamaran voor bodemonderzoek, lichte constructie-bezigheden en duikerwerkzaamheden. Drie jaar later kwam een pijpenlegger annex kraanschip met de naam Orca in de vaart. Deze omgebouwde olie-/ertstanker had een hijscapaciteit van 800 ton en was enige tijd het grootste kraanschip ter wereld. Het idee tankers om te bouwen tot kraanschepen was begin jaren 1960 ontwikkeld door het offshorebedrijf Heerema Engineering Services. In 1973 werd de Blue Whale aan de NOC-vloot toegevoegd – hijscapaciteit 2000 ton, in 1975 de Sea Lion I en in 1978 de Narwhal. Met deze schepen werden overal ter wereld pijpleidingen gelegd en boorplatforms geplaatst, meestal in opdracht van oliemaatschappijen.

Concurrent Heerema probeerde in de loop van de jaren 1970 te bereiken dat de NOC zich uit het offshore-werk terugtrok. Daartoe werden in eerste instantie gesprekken gevoerd met Boskalis-directeur Hans Kraaijeveld van Hemert. Na de overname van Dirk Verstoep in 1970 had Boskalis namelijk een belang van 40 procent in de NOC. Toen de gesprekken niet tot resultaat leidden, kocht Heerema aandelen van andere NOC-deelnemers op, om zo als aandeelhouder invloed te krijgen. Tussen 1976 en 1978 kreeg Heerema maar liefst 40 procent van de aandelen van de Stevin Groep in handen. Dat gaf het offshorebedrijf de gelegenheid in deze belangrijke jaren als hoofdaandeelhouder een stimulerende rol te spelen bij de fusie met Volker. Als fusieonderneming bezat Volker Stevin, evenals Boskalis, 40 procent van de NOC-aandelen. Onder druk van Heerema toonde de directie van Volker Stevin zich bereid de NOC op te geven. Het feit dat de NOC in deze jaren verlies leed, zal het gemakkelijker hebben gemaakt om ook de andere deelnemers te overtuigen. In 1979 werd de gehele vloot verkocht aan een dochteronderneming van het Amerikaanse offshorebedrijf J. Ray McDermott.

*Narwhal was een halfafzinkbaar kraanschip gebouwd bij IHI in 1977-78 voor de Nederlandse Maatschappij voor Werken Buitengaats (NOC). Er werd een 2000 short tons kraan geïnstalleerd, gebouwd door Sumitomo Heavy Industries en ontworpen door IHC Gusto. Het semi-submersible concept had als doel het aantal werkbare dagen op de Noordzee te vergroten. Narwhal was niet de eerste die dit concept toepaste, het werd al enige tijd gebruikt op half-afzinkbare boorplatforms in de Golf van Mexico en enkele gecombineerde kraanschepen/pijpenleggers zoals Choctaw I en Choctaw II. Deze laatste was echter te instabiel om 2000 short tons zijwaarts te hijsen. De dragende kolommen van deze schepen waren op twee pontons geplaatst en de Narwhal was ontworpen als één ponton met drie kolommen aan bakboord en drie aan stuurboord. Dit enkele ponton zorgde ervoor dat het schip niet te breed hoefde te zijn om voldoende stabiliteit op te leveren. Naast de twee ankers waren er acht ankerlieren geplaatst waarmee het schip op het werkterrein kon worden verankerd. In september 1979 stemde McDermott ermee in het materiaal van  NOC over te nemen. Narwhal werd omgedoopt tot de McDermott DB 101, die in 1995 werd omgedoopt tot de DB 101. In 1984 verplaatste McDermott de kraan naar de achtersteven om het bereik te vergroten. Daarnaast werd de capaciteit vergroot tot 2700 short tons zwenken en 3500 short tons stationair. In 2015 werd het schip gesloopt in de haven van Chittagong.


Bronnen: 
‘Een Eeuw Koninklijke Boskalis Westminster’ – Bram Bouwens en Keetie Sluyterman.
‘Grondleggers het verhaal van de Nederlandse baggeraars’ – Joke Korteweg.
ZHZ.wiki – Third Generation Derrick Construction Vessel – ‘Narwhal’
GustoMSC – Referencelis

Laatst bijgewerkt op: 13 oktober 2023