Aan de steiger ligt gereed voor de proefvaart de Siamese hopperzuiger Sandon I. Als Manus van Alles bevond ik mij aan boord, om, waar nodig, de behulpzame hand te bieden.
Als tegen 10 uur de zon erin slaagt de mist te verdrijven, klinkt het bevel: “voor en achter alles los”.
Twee sleepboten, de “lndependent'” en de “Argus” helpen ons om van de wal los te komen. Nu varen wij, het water is van ebbe. Als wij Vlaardingen gepasseerd zijn rinkelt de telegraaf in de Machinekamer: “Volle kracht vooruit”. Het is alsof er een siddering door het schip gaat, zoiets als van een rijpaard dat de sporen voelt. Beneden in de machinekamer gaan de drijfstangen als razend op en neer. Er is actie en er is spanning te zien op de gezichten van de bankwerkers beneden. Er is spanning te lezen op de gezichten van leden van de Directie, tekenaars en van allen, die aan de bouw van het schip hun medewerking verleend hebben.
Tussen Hoek van Holland en Maassluis minderen wij vaart, draaien en daar gaat het weer volle kracht vooruit. Daar ik de nacht tevoren alles een goede beurt gegeven had, besloot ik nu niets te doen, maar daar ik erg onrustig van aard ben hak ik een zootje hout voor de kok en schep kolen. Ik weet als bij intuïtie dat je met een kok op goede voet moet blijven, vanwege de inwendige mens. Als ik mij van mijn taak gekweten heb, hoor ik van onze Pil, dat de snelheidsproef geslaagd is. Wij zetten koers naar zee, we passeren 2 Engelse vrachtschepen en 1 Franse. Achter, midscheeps en voor staan dreigend kanonnen en afweergeschut opgesteld. Het is alles zo onwezenlijk met dit stralende zomerweer en toch, er hangt een dreiging in de lucht. Ik kan niet nalaten om bij mijzelf te denken aan die dichter, die eens gezegd heeft: “Och waren alle mensen wijs en deden daarbij wel”. De rest kennen jullie wel. hè? Wij zijn op zee, passeren een Hollandse kruiser, groetend gaat onze vlag neer. AIs een trouwe waakhond houdt dit eenzame oorlogsschip de wacht.
Wij hebben een gemengd gezelschap aan boord. Ik maak kennis met een volbloed Indonesiër, een slanke jongen. Als ik hem naar zijn naam vraag krijg ik te horen “Achmed Ben Razoel Ali Perpoenany”, er volgen dan nog 4 namen. Hij is hier als volontair. Daar ik bang ben om mijn tong in te slikken, heb ik hem herdoopt in “Broertje”.
Langzaam glijden de duinen aan ons voorbij. Door overslaande zeetjes kan ik niet op het voorschip blijven en daarom retireer ik naar het achterschip. Op het achterschip ligt Broertje te kreunen, het bruine gezicht is nu geelgroen getint; met glazige ogen kijkt hij mij aan. Een zekere substantie naast hem en op zijn jasje bewijzen alweer, dat zeeziekte een beroerd iets is. lk neem de slappe gedaante onder mijn arm en breng hem in zijn kooi, zet een emmer naast hem neer en ga naar boven. Een half pakje zware tabak van de weduwe viel toevallig uit zijn zak.
Het is inmiddels 1 uur geworden. De kok heeft het eten klaar, aardappelen, sperziebonen, een stuk behoorlijk vlees en een fles bier en een toetje na. Echt wat je noemt een jofel prakkie. De portie van Broertje breng ik bij hem, maar hij wuift afwerend met zijn hand “weg, weg”. Zijn glazige ogen doen mij denken aan een schelvis, die te lang in het ijs gelegen heeft. Enfin, ik slik zijn portie ook maar in. Tegen half drie zijn wij in IJmuiden, passeren de sluizen. Varen het Noordzeekanaal in, richting Amsterdam.
Het valt mij op, dat er in Amsterdam zoveel vrouwen aan de hengelsport doen. Onwillekeurig schiet mij een liedje te binnen: ,.Mina, heb jij een hengel in je hand?” Enfin, ’s lands wijs, ’s lands eer.
Tegen half vier ankeren wij en na de thee gaan wij proefzuigen. Geweldig wat heeft zo’n machine een zuigkracht. Gewoon reuze. De baggerspecie opzichzelf interesseert mij niet erg. lk heb vaak een rammeling opgelopen, als ik onder de blubber thuis kwam. Nee, de diverse dingen en de vis, die op de zeeftrommel gespoten wordt. Ik krijg een flinke paling te pakken. Onze chef-tekenaar heeft daar wel interesse voor en voor 2 sigaren verwisselt de paling van eigenaar. Net als de bun vol bagger is hebben wij stagnatie; in het T-stuk van de zuiginstallatie moet het zitten. Drie bankwerkers maken de flenzen los en zowaar, een dikke boomstomp zit er dwars in. Wij trekken ons gewoon de kouwe koorts, maar lauw loenen, dat stuk hout zit zo vast als een muur.
Als wij ons een uur lang de krampen getrokken hebben, houden wij er maar mee op, want morgen komt er weer een dag. Nu maken allen zich op om de stad in te gaan. De hele middag had ik al gehoopt om vandaag de stad in te gaan. Het moet daar bar gezellig zijn. Maar mijn hoop op een gezellige avond vervliegt al gauw in rook als er van de brug geroepen wordt: “Manus, jij hebt de 1e wacht”! Wie dit bevel gaf weet ik nog niet, maar wel weet ik dat, als mijn verwensing uitgekomen was, de man in kwestie nog de hik gehad zou hebben. Een kwartier later verlaat de laatste man het schip. Sarcastisch wenst hij mij een goede wacht. Om 8 uur zou ik afgelost worden, maar jawel hoor, er kwam geen mens. Broertje was in zoverre hersteld, dat hij ook de kans benutte om de benen te nemen. Traag verlopen de uren en ik begin honger te krijgen. In de kombuis liggen nog 8 broodjes, behoorlijk versierd, maar alles is op slot. Maar nood maakt vindingrijk en via de koekoek beland ik in de kombuis. Na de inwendige mens terdege versterkt te hebben, neem ik een halve sigaar om op te kauwen en hervat mijn wacht. Tegen 2 uur kwam het eerste ploegje terug. Nog even een relletje: ,,dat is mijn kooi, nee van mij” en dan stilte. Ik ben nu over mijn slaap heen en besluit die paar uur maar door te staan. ·s Morgens om 8 uur verlaten wij Amsterdam. Buiten de 3-mijlszone gaan de bodemkleppen van de bun open en binnen enkele minuten is de bun leeg. Met een bun zeewater als ballast varen wij naar huis toe.
Twee dagen later werd het schip overgenomen. De Gustovlag ging neer. De Siamese vlag naar hoven. De Werf Gusto kon wederom bogen op de roem een goed schip en een degelijk werktuig te hebben afgeleverd.
Tekst: M. van Lienden
Bron: I.H.C. Het Zeskant januari 1950
Stichting Erfgoed Werf Gusto 2020
Laatst bijgewerkt op: 6 januari 2020