Gusto Schiedam tijdsbeeld 1905-1940

De oudste indrukken die mij lang zijn bijgebleven waren die, die ik opdeed wanneer ik als 8-jarig jongetje mijn vader ‘s-avonds van de fabriek ging halen en dan de wat hellende Brouwerstraat over de gehele lengte en breedte gevuld zag met een deinende, compacte massa werkvolk, die zich naar huis spoedde. Iedereen liep, want fietsen lagen zo omstreeks 1920 nog ver buiten het bereik van de gewone arbeider. De meeste mannen droegen een blauwe kiel of jasje en dito broek (de overall was nog niet uitgevonden), een ieder had een pet op, al of niet met glimmende klep en ging met vuile handen en gezicht zo naar huis.

Werktijden
De werktijden waren van half acht tot twaalf uur en van kwart over één tot half zes; op zaterdag werd tot kwart over twaalf gewerkt, dus 48 uur per week.
De werktijden werden met behulp van de stoomfluit aangegeven, met dien verstande dat 5 minuten voor aanvangstijd nog een extra fluitsignaal gegeven werd om de laatkomers te waarschuwen er nog even flink de sokken in te zetten, want te laat komen kostte geld. Iedere arbeider had een koperen penning ter grootte van een ouderwetse rijksdaalder met daarop een nummer. Bij de fabrieksuitgang hingen muurkasten met daarin de opgehangen penningen op nummervolgorde; zodra je de fabriek verliet moest de penning worden meegenomen. Bij binnenkomst stond er een bak waarin de penningen moesten worden gedeponeerd. Direct na de tweede fluit gooide de portier het deksel van de bak dicht en moest de penning bij hem worden ingeleverd. Je kreeg dan, al was je maar een seconde te laat, een kwartier boete en een kwartier verlet, zodat er een half uur op je weekloon werd ingehouden. Na aanvang van de werktijd hing de portier de penningen uit de bak weer op en kon aan de hand van de open plaatsen de afwezigen noteren. Voor het einde van de werktijd de fabriek verlaten was er ook niet bij, omdat de muurkasten pas even voor tijd werden geopend. De lange schafttijden tussen de middag maakten het mogelijk dat het merendeel van de werklieden naar huis konden om aldaar hun warme maaltijd te gebruiken. De meesten woonden in de Gorzen en konden binnen het kwartier de afstand lopen. Voor de overblijvende Rotterdammers had Smulders bij de bouw van de fabriek in 1905 tegen de buitenzijde van de linker machinehal een schaftlokaal voor 500 personen laten bouwen, omdat men het niet prettig vond dat de mensen hun brood op hun werkplek tussen de machines moesten opeten. Omdat het schaftlokaal alleen door het verlaten van het fabrieksterrein over straat te bereiken was, werd er, althans tijdens mijn tewerkstelling, maar weinig gebruik van gemaakt. Men bleef liever vijf minuten langer kaarten en het gedoe met de penningen was dan ook niet nodig.

Voor de Rotterdammers die bij Smulders werkten waren er tot 1926 twee mogelijkheden om bij de werf te komen. Zij die in Delfshaven woonden liepen door de Bospolder (het verlengde van de Maasdijk) langs de Rotterdamse Gasfabriek naar wat nu het Marconiplein heet. Een andere groep die verder in Rotterdam woonde, liep langs de Groene Dijk (toen ter hoogte van de huidige Nieuwe Mathenesserstraat) naar de Rotterdamsedijk, waar een halte van tramlijn 8 was, genaamd Het rode hek. Door het graven van de Merwehavens in 1927/28 verdween de Bospolder en moesten alle Rotterdammers dus naar de Rotterdamsedijk lopen. Een aantal liep dan nog rustig de gehele dijk af naar Delfshaven.

Scheepswerf fa. Ouwens
Alvorens ik bij Smulders in dienst trad, heb ik in 1927 op 16-jarige leeftijd een vijftal maanden voor fl. 15,– per week bij de fa. Ouwens gewerkt, een klein scheepswerfje aan de Spuihaven, op de plaats waar nu het nieuwe gebouw van de Provinciale Bibliotheek staat. Er werden daar o.a. stalen motorbootjes voor plezier- of vrachtvaart vervaardigd en de werf beschikte over een kleine sleephelling vanuit de Spuihaven. Alle werkzaamheden werden in de open lucht uitgevoerd; een houten loods diende voor wat houtbewerking en als magazijn. Gas of elektrische aansluiting was er niet, verlicht werd er met petroleumlampen.

Elektrisch licht
Als toelichting kan nog worden vermeld, dat de door de Volkshuisvesting in de jaren 1918-1920 gebouwde woningen tussen de Nieuwe Maasstraat en de Havendijk alleen in de woonkamers en keukens een gasaansluiting hadden en pas in 1930 van een zeer sobere elektrische installatie werden voorzien, te weten een lichtpunt in de woonkamer en keuken; de gangen en slaapkamers op de zolder bleven hiervan verstoken, terwijl een stopcontact in de woonkamer werd aangebracht. Aangezien het geld voor de aanschaf van elektrische apparatuur in de meeste arbeidersgezinnen ontbrak en schemerlampen nog buiten het gezichtsveld lagen, was dit toen niet zo lastig.

Direct nadat de elektriciteit haar intrede in de Gorzen had gedaan, werd huis aan huis gecolporteerd en gedemonstreerd met een Excelsiorstofzuiger, die ruim fl. 100,– kostte en met fl. 1,– per week kon worden afbetaald. Dit betekende, een twee jaar lange afbetaling. Het gemiddelde arbeidersinkomen bedroeg toen ongeveer fl. 25,– per week. Waar toen vier weken voor moest worden gewerkt is nu – uitgaande van een netto modaal inkomen – nauwelijks een half weekloon nodig. Ondanks de hoge kosten werd van deze aanbieding toch tamelijk veel gebruik gemaakt. Het gedoe met de natte theebladeren bij het vegen van de vloerkleden en het wekelijks kloppen waren ook geen pretje. Langzamerhand deden ook het elektrische strijkijzer en de radio hun intrede. De elektrische wasmachines en de koelkasten moesten wachten tot na de Tweede Wereldoorlog.
Na deze uitweiding terug naar het scheepswerfje van de fa. Ouwens.

Handenarbeid
Alle werktuigen moesten met de hand worden bediend. Zo was er een zg. schaar met een mes van 15 cm, waarmee stalen platen met een dikte van maximaal 5 mm konden worden doorgeknipt. Verder was er een ballenpons – zo genoemd, omdat aan het uiteinde van een hefboom van 1 m een zware, ijzeren bal bevestigd was -waarmee met één ronddraaiing een gat van 6 mm in een plaat kon worden geponst, en tenslotte was er een zgn. knijp, die het mogelijk maakte door het draaien aan een soort stuurwiel de hoekijzeren spanten voor een bootje in de gewenste vorm te buigen. Dergelijke handbediende werktuigen staan thans ook in de buitenlucht opgesteld bij de Oude Haven in Rotterdam tegenover het Witte Huis. Allerlei oude vaartuigen kan men eventueel met gebruikmaking van de sleephelling – daar zelf repareren.

De Werf Gusto
In februari 1928 deed ik mijn intrede bij de fa. Smulders als leerlingijzerwerker met een uurloon van 15 cent. Hoewel ik gaarne in de bankwerkerij wilde gaan werken was daar geen plaats; de voorboden van de crisisjaren wierpen hun schaduw al vooruit.

De verschillen tussen de kleine scheepswerf en de grote scheepsbouw waren enorm en maakten op mij een bijna verpletterende indruk. Allereerst waren er de geweldige fabriekshallen en daarnaast de grote elektrisch aangedreven werktuigen. Hier was een schaar met een mes van 2 m, die in één beweging van een plaat ter dikte van 2,5 cm een stuk afhapte, verder waren er de zg. pianoponsen, die de randen van scheepsplaten om de zoveel cm van een gat voorzagen en op de plaats waar een spant zou komen in één klap een reeks gaten tegelijk ponsten. Tussen de spanten in zag je dan de zgn. hippels op de plaat dansen, net als bij de toetsen van een piano.
Bij een volwassen ijzerwerker moest ik als hulpje de eerste beginselen van het vak leren.

Er werd zwaar gepruimd, mede veroorzaakt omdat onder werktijd niet mocht worden gerookt en bij overtreding een boete werd opgelegd. Een grapje waar je als nieuweling altijd intuinde, was als je gevraagd werd; Joh, hou eens even vast’ en je dan een uitgekauwde pruim in de hand gedrukt kreeg.
Een bijzonderheid was, dat de werknemers in de scheepsbouw allen een juten voorschot droegen, afkomstige van lege nagelzakjes. Deze werden met een touw rond het middel vastgebonden. Bij het vastpakken van platen met scherpe randen werd het voorschot gebruikt, want handschoenen werden toen nog niet gedragen. Aan nagelzakjes was geen gebrek, omdat er heel wat geklonken werd en niet alleen met glaasjes. Het lassen kwam pas na de Tweede Wereldoorlog goed op gang. Het vak van klinker c.s. behoort thans tot de uitgestorven beroepen. Echter niet in 1928, toen bij een schip in aanbouw meerdere klinkploegen tegelijk aan het werk waren, hetgeen een oorverdovend lawaai veroorzaakte. Oorbeschermers waren ook nog niet bekend, zodat vele van de klinkers na een aantal jaren fabrieksdoof werden.
Omdat niet alle lezers met de materie van het klinken bekend zullen zijn, volgt hieronder in het kort een nadere uiteenzetting.

Het klinken
De huid- en dekplaten van een schip overlappen elkaar bij het klinken een aantal centimeters, afhankelijk van de dikte der platen, terwijl bij het lassen de platen bijna tegen elkaar liggen.
Bij kleine bootjes, zoals bij mijn eerste werkgever, waar platen van 3 tot 5 mm werden toegepast, gebruikte men klinknageltjes met een dikte van 4 mm, die koud en met de hand konden worden geklonken. Bij een zeeschip ging het heel anders toe. Als bijv. de 20 mm dikke platen door middel van montagebouten voorlopig aan elkaar vastgemaakt waren, konden de overige gaten met ca. 25 mm dikke nagels worden verbonden. Dit moest echter warm gebeuren. De klinknagels werden daartoe op een veldsmidse in een kolenvuurtje heet gemaakt. Dit gebeurde door de nageljongens, een ongeschoold beroep. Een klinkploeg bestond behalve uit een klinker nog uit een tegenhouder en twee nageljongens. De hete nagel werd door de ene nageljongen vanaf de veldsmidse naar de andere nageljongen gegooid, die had postgevat in de buurt van de tegenhouder. Deze nageljongen moest de hete nagel dan in het gat stoppen, waarna de tegenhouder met zijn gereedschap de bolle kop van de nagel kon tegenhouden; op dat moment ging de klinker aan de buitenzijde van het schip de uitstekende steel van de nagel met zijn luchtdrukklinkhamer omvormen tot een bolvormige kop. Tijdens het afkoelen van de nagel kromp deze en daardoor werden de platen nog vaster op elkaar gedrukt. Op papier klinkt deze werkwijze vrij eenvoudig, maar in de praktijk ging het niet altijd even vlot. De nageljongens met hun lange tangen waren ware meesters in het in de vlucht opvangen van de nagels; de veldsmidse kon niet altijd in de onmiddellijke omgeving van de werkplek worden neergezet. Ook waren er weleens moeilijkheden bij het in het gat stoppen van de nagel. Als dit teveel tijd vergde was de nagel te veel afgekoeld. Dan kon soms nog wel geklonken worden, maar de krimpende werking bleef dan uit. Een controleur die naderhand alle nagels met een hamertje aftikte, hoorde dan aan het geluid dat deze niet vastzat. De goede nagels werden gemerkt, terwijl de andere verwijderd moesten worden. Later werden de gaten dan van nieuwe nagels voorzien. Omdat veelal boven het klinken van een aantal nagels per dag een premie kon worden verdiend, was het van belang dat er in de klinkploeg een goede samenwerking heerste. Indien het werk door welke oorzaak dan ook niet erg vlotte, werd er een partijtje gescholden, waarvan de honden geen brood lusten. De nageljongens die, al dan niet terecht de schuld kregen, waren niet bepaald op hun mond gevallen en lieten zich evenmin onbetuigd. Als je dit voor de eerste keer meemaakte stond je wel even met je oren te klapperen. Het was dan ook zaak deze jongens niet in de weg te lopen, en bij het geroep ‘hete nagel’ wanneer deze door de lucht suisde te zorgen dat je benen maakte.

Thans is het geluid van de klinkhamers verstomd. Vele jaren ben ik met dit geluid opgegroeid en er zelfs bij gaan slapen. In tegenstelling tot de fa. Smulders waar door de nieuwbouw uitsluitend overdag gewerkt werd, was daar de scheepswerf de ‘Nieuwe Waterweg’, die naast nieuwbouw ook veel reparatiewerk verrichtte en ’s nachts doorwerkte. Deze werf lag tussen de Nieuwe Maas en de Wilhelminahaven en de geluiden drongen door naar mijn ouderlijke woning aan de Havendijk. Trouwens de hele Gorzen genoot mee; milieuhygiëne was toentertijd nog een onbekend begrip.

De bedrijfsleiding
Het leidinggevend personeel bestond bij Smulders uit bazen, hoofdbazen, werkmeesters en de directie. Eén der directeuren, Conijn, kwam elke middag omstreeks twee uur de scheepsloods in, keurig in het pak, dikwijls met de duimen achter zijn witte vest en een sigaar in de mond, om een inspectieronde te houden. Zijn komst boezemde mij altijd groot gezag in, en ook de bazen liepen zenuwachtig rond en eventuele pratende groepjes gingen driftig aan de gang. De eerbied voor het boven je geplaatste gezag was mij al vroeg bijgebracht. Wanneer wij als kinderen ’s zondags in de Plantage gingen wandelen, waarbij we langs de kapitale woningen van de Smulders en Conijn in de Tuinlaan kwamen, en vader ons hierop attent maakte, beving je toch een gevoel van schroom. Desondanks geloof ik niet dat dit veel problemen bij ons opriep.

Uitbetaling van de lonen
Voordat ik mijn ervaringen bij Smulders afsluit, wil ik nog een detail vermelden inzake de uitbetaling van de weeklonen. Omstreeks half twaalf werden op zaterdagmorgen bakken ter grootte van een sjoelbak in de scheepsbouwloods op schragen gezet. De bakken waren voorzien van een groot aantal genummerde vakjes, waarin het loon in bankpapier en specie was gedeponeerd. Na het afroepen van je penningnummer kreeg je dan je loon uitgekeerd. Het volle loon, dus het aantal uren maal het uurloon, werd zonder inhoudingen uitbetaald en dus gemakkelijk zelf te controleren. De thans bekende sociale wetten bestonden in 1928 nog niet, terwijl ook de loonbelasting pas in 1941 werd ingevoerd. De loonadministratie van de werkgever was vrij eenvoudig en ook de werknemer had hiermee geen moeite, zoals later bij de ingewikkelde loonstroken.
Bovenomschreven werkwijze staat wel in schril contrast met de huidige betaling van maandlonen per giro of bank.

Machinefabriek Hoek
In juli 1928 kreeg ik de kans om bij Hoek’s Machine- en Zuurstoffabriek in de Havenstraat te gaan werken, in de slijperij en later in de draaierij. De overgang was groot. In de scheepsbouw werd niet op een paar millimeter gekeken, maar hier werd met tienden van een millimeter gewerkt.
Het merendeel van het personeel bestond uit jongere werknemers, hetgeen nogal eens tot uitdrukking kwam door het spontaan gezamenlijk aanheffen van een lied. Klokke Roeland was één van de favoriete nummers waarbij zo heerlijk kon worden uitgehaald en het gezang het lawaai van de machines overstemde. De baas kon deze vocale uiting echter niet zo waarderen en liep dan met een kwaad gezicht rond. Het grote aantal jongeren was onder meer te danken aan het feit, dat de oude heer Hoek tevens voorzitter was van het bestuur van de Ambachtsschool en bij het uitreiken van de diploma’s de goede leerlingen een baantje in zijn fabriek aanbood.
Inmiddels bezocht ik de Avond-vaktekenschool in de oude Ambachtsschool in de St. Liduinastraat. Omdat er tot half zes gewerkt werd, de school om half zeven begon en er ook nog gegeten en verkleed moest worden, mocht ik een half uur eerder met werken ophouden; deze uren werden echter wel op mijn loon in mindering gebracht.

Winter 1929
Bij Hoek maakte ik ook de strenge winter in februari/maart 1929 mee. Het vroor gedurende een aantal weken soms meer dan 20′, de Nieuwe Maas lag dicht en ook in de machinefabriek ontstonden problemen. De hal was namelijk niet verwarmd en bij normale winters was dit nog wel uit te houden. Wel was er een eenvoudige, door stroom te verwarmen ribbenbuisinstallatie aanwezig, maar wegens de hoge kosten was deze nooit in bedrijf De extreme koude had echter tot gevolg dat het door elektromotoren aangedreven hoofddrijfwerk ’s morgens niet op gang kon komen, omdat de smeerolie in de lagers van de lange drijfas te dik was. Door de grote weerstand sloegen de veiligheden (stoppen) dan door. Alle banken werden door middel van riemen vanaf deze hoofdas aangedreven, zodat er dus niet gewerkt kon worden, hetgeen door de jeugdige werknemers niet al te zeer werd betreurd. Door gebruik te maken van zwaardere veiligheden, en door met handkracht aan de riemen enige beweging in de hoofdas te verkrijgen, lukte het dan na een klein uurtje tobben de zaak draaiende te maken. Omdat dit spektakel zich ook de volgende dag herhaalde werd toch maar besloten de dure verwarming aan te zetten. Ondanks deze maatregel bleef de temperatuur in de fabriek toch nog enkele graden onder nul. Door het plaatsen van vuurpotten konden we af en toe onze verkleumde handen ietwat verwarmen.

Reeds tegen het einde van 1929 kondigden zich de eerste verschijnselen van de crisis aan. Het werk verminderde en de eerste ontslagen vielen. In verband met mijn studie zat ik inmiddels in de eerste klas van de avond-M.T.S. in Rotterdam en wilde ik graag een plaatsje op een rekenkamer bemachtigen. Na enkele vergeefse sollicitaties lukte het in de zomer van 1930 de fabriek vaarwel te zeggen en was het mogelijk een gedwongen ontslag te voorkomen.
Mijn laatste uurloon bij Hoek was 24 cent, terwijl ik bij mijn nieuwe werkgever met een salaris van fl. 60,– in de maand begon, zodat ik er dus een tientje per maand op vooruit ging. Dat ik na in 3 jaren drie bazen te hebben versleten bij deze werkgever na 46 jaar mijn pensioengerechtigde leeftijd zou halen, kon ik me toen niet voorstellen. Na het overlijden van mijn vader kwam ik in 1982 in het bezit van het in 1962 verschenen gedenkboek “De som der delen” ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de Werf Gusto.

Hoewel enkele jaren voor het vertrek van mijn vader bij Gusto in 1949 een pensioenfonds voor de Metaalindustrie werd opgericht, was hij toen te oud om hierin nog te kunnen worden opgenomen. Bij zijn pensionering kreeg hij een soort onderstand, waaraan verder geen rechten konden worden ontleend en toen later de A.O.W. werd ingevoerd, werd de onderstand verminderd, evenals bij latere verhogingen van de A.O.W.
Tijdens het lezen van het gedenkboek kwam ik daarin een aantal interessante gegevens tegen, waarvan – gezien het feit dat de fabriek verdwenen is – het wel van belang is deze aan de vergetelheid te ontrukken.

Geschiedenis van Smulders
De trouwdag van de toen 23-jarige Augustinus (Gus) Franciscus Smulders op 11 september 1862 met Catharina (To) Maria Westerlaken in Den Bosch wordt beschouwd als de oprichtingsdatum van de firma.
In 1872 werd de fabriek – wegens gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden – van Den Bosch naar Utrecht overgeplaatst. De fabriek had toen een personeelsbestand van 100 man. Van alles werd er gemaakt, van gasfabrieken tot baggermaterieel, stoomketels en bruggen, echter het gemis van een scheepswerf deed zich steeds sterker voelen. In 1894 werd overgegaan tot de aankoop van een bestaande werf te Slikkerveer en dit veranderde langzamerhand het karakter van de firma, van machinefabriek tot scheepswerf. Toen is de naam Gusto ontstaan, een samentrekking van de voornamen van de oprichter en zijn vrouw. Een van de vele Rotterdammers die in Slikkerveer werkten schreef dat hij ’s morgens om 8 uur met het directiebootje Gusto van de Oosterkade in Rotterdam naar de werf in Slikkerveer werd gebracht, een tochtje van drie kwartier. Als de rivier dichtgevroren was, ging er een Jan Plezier. De arbeiders kwamen dan bibberend en verkleumd om 10 uur bij de werf aan.

De werf beschikte maar over een kleine machine-afdeling en het grotere werk moest met zolderschuiten vanuit Utrecht naar Slikkerveer worden gesleept. Om aan de tijdrovende en kostbare werkwijze een einde te maken werd rond de eeuwwisseling uitgekeken naar een nieuwe vestigingsplaats, alwaar de verschillende werkzaamheden gecentraliseerd konden worden. Smulders liet het oog op Schiedam vallen, waardoor de achteruitgang van de jeneverindustrie een deplorabele situatie was ontstaan.

Door een dreigende grondverkoop aan Rotterdam met wellicht een mogelijkheid tot annexatie, wilden B&W in 1901 een stuk grond ter grootte van 60.000 m² gelegen tussen de Voor- en Oosterhaven aan Smulders verkopen voor fl 1,50 per m². De raad protesteerde en noemde de prijs een habbekrats, omdat Wilton kort geleden in Delfshaven een bedrag van fl 9,– had betaald. De voorzitter hield vol en zei dat Smulders geen cent meer wilde betalen, omdat het laaggelegen terrein eerst aanzienlijk moest worden opgehoogd, alvorens het bedrijf zou kunnen starten. Eén van de raadsleden, M.C.M. de Groot verklaarde, ondanks zijn bezwaren tegen de lage prijs, in deze transactie vele lichtpunten te zien. De werkloosheid zou verminderen, de lonen zouden stijgen, de rijksuitkering zou hoger worden, en hij verwachtte, dat de vestiging van een nieuwe industrie een verheffende werking op de algemene geest in Schiedam zou hebben. En lyrische ontboezeming waardoor de raad zich liet overtuigen en Smulders verdere stappen kon ondernemen.

De nieuwe fabriek
De ijzerconstructeurs Hein, Lehmann & Co uit Düsseldorf stuurden Smulders in mei 1902 een uitvoerige prospectus van een gigantisch ijzeren gebouw, dat zij aan het monteren waren voor een grote industrie-tentoonstelling in Düsseldorf. Na afloop zou deze hal voor een andere bestemming kunnen worden gebruikt. De grote hal was 280 m lang, 52 m breed en 20 m hoog. Smulders is op het aanbod ingegaan en heeft hiervan 2 hallen, elk met een lengte van 140 m op het aangekochte terrein laten bouwen en in juli 1905 kon de werf Gusto worden geopend. Er werd voor die tijd een zeer modern bedrijf opgezet, met een eigen modelmakerij en gieterij. Door middel van stoommachines aangedreven generatoren werd in de benodigde energie voorzien, want de eerste elektriciteit in Schiedam werd pas in 1913 aangelegd.

De leiding en het personeelsbestand
Twee zonen van A.F. Smulders, te weten Henricus P.A.J. (20 augustus 1863 – 9 november 1933) genoemd Harry en Josephus J.F.M. (18 januari 1871 – 15 april 1937) genoemd Frans, namen de leiding van het bedrijf op zich.
Schiedam kon geen vaklieden leveren, dus kwamen er een aantal van het bedrijf uit Utrecht over, alsmede van de werf in Slikkerveer, verder aangevuld met vaklieden uit Rotterdam en daarbuiten. Zo kwam ook mijn vader in juni 1906 uit Vlissingen bij Smulders in dienst. In 1906 waren er al 652 werknemers en in 1907 zelfs 900. In 1911 werd de werf Gusto een N.V. met als leden van de Raad van Beheer de eerder genoemde Harry en Frans Smulders. Reeds voor 1910 had Smulders gepoogd het bedrijf met een strook grond uit te breiden. Door de te lage prijs die werd geboden lukte dit niet, totdat in 1912 het naast de fabriek gelegen S.V.V.-terrein met een oppervlakte van 15.000 m² met veel pijn en moeite voor fl 7,– per m² kon worden aangekocht. Tussen 1905 en het begin van de twintiger jaren ging het steeds beter, maar daarna trad een zekere stabilisatie in. In 1921 werd de Raad van Beheer uitgebreid met een zoon van Harry, te weten Augustinus H.P.M. Smulders (26 juli 1888 – 8 november 1936) en met een schoonzoon van Harry, te weten Nicolaas Willem Conijn (18 mei 1887 – 26 augustus 1955). Laatstgenoemde betrok in 1911 de voor hem gebouwde kapitale woning in de Tuinlaan 18, waarin thans het Provinciaal bureau van de Hervormde Kerk is gevestigd.

Voor zijn benoeming was hij al tien jaar bij het bedrijf werkzaam. Op een hierbij afgedrukte foto bij zijn 25 -jarig jubileum zien we de scheepshal met op de achtergrond twee voorstevens van mijnenvegers met daarop de bouwnummers. In het midden zit de jubilaris met zijn familieleden en op de voorgrond zien we Gusto’s Muziekvereniging met dirigent Karseboom. Achter het katheder staat Van Housselt (kernlid) tijdens zijn toespraak. Tenslotte werd in november 1937 nog een zoon van Frans, te weten Henry J.A.M. Smulders (geboren 3 april 1908) als lid van de Raad van Beheer benoemd.

Smulders is dus lang een familiebedrijf gebleven. Dit gold ook voor het werknemersbestand. Vele vaders werkten hier met hun broers, zonen en neven. Ook in onze familie was dit het geval. Een zwager van mijn vader kwam reeds in oktober 1905, dus twee maanden na de opening van De Schelde uit Vlissingen bij Smulders in dienst en behoorde tot de werkers van het eerste uur. Hoewel hij in 1906 weer vertrok heeft hij er toch voor kunnen zorgen dat mijn vader in juni 1906 in de gieterij kon gaan werken. In 1908 kwam mijn oom weer terug bij Smulders en door zijn bemiddeling kon toen ook een jongere broer van mijn vader daar als ijzerwerker komen werken.
Na het vertrek van Smulders naar Schiedam heeft zich op het terrein in Slikkerveer een nieuw bedrijf gevestigd, nl. N.V. Internationale Stalen en Gewapend beton Scheepsbouw Mij ‘de Maas’. In 1941 is Gusto weer teruggekomen op dit terrein voor het bouwen van pontons e.d.

De gieterij
Vele verhalen heb ik altijd van mijn vader in de gieterij gehoord en gedurende mijn diensttijd bij Smulders heb ik een en ander met eigen ogen kunnen aanschouwen. Het was ongezond werk wat hij deed. Op een stoffige ondergrond werden de vormstukken gemaakt. De koperlegering werd bij een temperatuur van 1100′ C gesmolten en vervolgens met grafieten kroezen in de vormen gegoten. De kwalijke dampen die daarbij vrijkwamen moesten door natuurlijke ventilatie via openingen in het dak de buitenlucht bereiken. Vooral bij het verwerken van geelkoper waren de dampen zo giftig, dat een liter melk werd verstrekt om de nadelige gevolgen zo mogelijk te bestrijden. Na zo’n gietdag moest vader doornat bezweet over straat naar huis en zich daar wassen en verschonen alvorens we konden gaan eten. Het wassen moest dan nog met behulp van een teiltje warm water, want geisers en douche cellen waren in de arbeiderswereld nog onbekende begrippen. Tijdens het gieten werd baaien ondergoed gedragen en de pilobroek was bestand tegen eventuele wegspattende vonken; een blauw jasje en een platte pet voltooiden het geheel.
Het is onbegrijpelijk dat mijn vader dit toch 43 jaar heeft volgehouden en uiteindelijk de leeftijd van 100 jaar heeft mogen bereiken.

De crisisjaren
Het aantal werknemers liep tussen 1924 en 1928 terug van 900 naar 500. Na 1930 werd het nog moeilijker. Het gedenkboek vermeldt, dat er tussen 1932 en 1935 maanden zijn geweest met werk voor slechts 50 man, van wie er dan nog 20 á 25 bazen waren. De scheepsbouw lag volkomen plat. Door het uitvoeren van openbare werken, zoals verschillende grote bruggen in opdracht van Rijkswaterstaat is het Smulders gelukt het hoofd boven water te houden. Er werd niet op grote schaal ontslagen, maar men had wat anders bedacht, het zg. wandelen. Een aantal werknemers werd dan enkele maanden zonder weekloon naar huis gestuurd. Degenen die lid van een vakbond waren kregen gedurende een aantal weken van hun bond een uitkering, die afhankelijk van hun betaalde contributie tussen de fl. 15,– en fl. 18,– per week lag. Zij moesten dan elke dag in een lokaal van hun bond een stempel komen halen. Als zij uitgetrokken waren vervielen zij in de steun en kregen dan van overheidswege een uitkering die fl. 13,– plus fl. 1,50 per kind bedroeg. Degenen die niet bij een bond waren aangesloten moesten tweemaal per dag bij het Arbeidsbureau in de Korenbeurs komen stempelen en ontvingen dan hun wekelijkse uitkering, die ongeveer de helft van hun toch al karige weekloon bedroeg. Als men bedenkt dat voor de huishuur tussen de fl. 4,– en fl. 6,– per week moest worden betaald, bleef er nauwelijks een tientje over om van te leven. Vooral omdat deze toestand enkele jaren heeft geduurd, werd erin menig gezin bittere armoe geleden en was een boterham met tevredenheid meer gewoonte dan uitzondering.

Van mijn broer, die in 1930 op 15-jarige leeftijd bij de Arbeidsbeurs in dienst was getreden, hoorde ik natuurlijk de nodige verhalen. Bij de stempelaars die dikwijls buiten in de regen op hun beurt moesten wachten, heerste vaak een geprikkelde stemming. Toen een keer gedreigd was een ambtenaar door het loket te zullen trekken werd voortaan een oude politieman bij het loket geposteerd. Toen eind 1930 bij de Arbeidsbeurs een vacature ontstond waarschuwde mijn broer onze buurman, J. van de Most. Deze was als betaalmeester/tijdschrijver (een prachtige titel voor een niet zo’n best betaalde baan) bij de ‘Nieuwe Waterweg’ wegens de slechte tijden ontslagen en al enige tijd zonder werk. Hij werd aangenomen. Daar de kantoren van het Arbeidsbureau en het Maatschappelijk Hulpbetoon slechts door een gang gescheiden waren, is het niet zo verwonderlijk dat Van de Most een jaar later overging naar het Maatschappelijk Hulpbetoon. Op de hierbij geplaatste foto zit hij rechts van de twee dames. Links zit Jaap Oostlander. Met het noemen van zijn naam ben ik weer bij het begin van mijn verhaal teruggekomen.

bron: oudschiedam.nl


 

Laatst bijgewerkt op: 3 januari 2018